![](https://dagboekvaneenzenuwlijder.blog/wp-content/uploads/2024/06/img_8998-1.jpg?w=1024)
In de bossen bij Lage Vuursche zat ik op een omgevallen boom aan de rand van een kruising koffie te drinken toen er iets verderop na wat gekraak, gekreun en gesteun een man en een vrouw zich tussen twee struiken door een weg naar de modderige straat baanden. Ze kwamen allebei met verwilderde blik en dito uiterlijk tevoorschijn.
‘Nou, als je nog eens wat weet,’ zei de vrouw, ‘dat was een pad van lik me vestje! Meer iets voor Indiana Jones’ Ze voelde voorzichtig hoe groot de schade aan haar kapsel was. De man sloeg een paar blaadjes van zijn broek.
Daarna liep hij naar het midden van de kruising om alle vier de wegen eens goed in zich op te nemen. De vrouw ging een paar meter verderop voor de paaltjes met gekleurde pijlen staan.
‘We kunnen nou geel nog doen,’ ze ze. Monter.
De man snoof. ‘Dan hadden we net zo goed meteen oranje kunnen doen… maar dat wou jij niet.’
‘Hoezo?’
‘Nou, we hebben net blauw gedaan en jij wil nu geel. Als je die twee met elkaar combineert heb je oranje.
‘Nee,’ zei de vrouw, ‘dan krijg je groen.’
‘Hè?’
‘Groen… Blauw plus geel is groen.’
Een grap.
De man keek haar verbijsterd aan, alsof zij hem voor de zoveelste keer volslagen uit het niets schaakmat had gezet.
Na een paar tellen stilte, trapte hij een dennenappel weg, liep erachteraan en trapte nog eens. De dennenappel stuiterde tegen een bergje soortgenoten aan.
Cavia werd wakker en ging rechtop zitten.
De man nam een aanloopje en schopte de hoop uit elkaar. De dennenappels vlogen alle kanten uit als een zwerm opgeschrikte spreeuwen. Hij zocht heel even naar de appel waar hij mee begonnen was, maar besloot toen om gewoon met de eerste de beste verder te gaan. Die gaf hij met buitenkant van zijn voet een fijne cruyffiaanse trap zodat de dennenappel tollend in de lucht met een boogje (en een sprookjesachtig klein geruis) van de weg af het bos indraaide.
De man er weer achteraan.
Cavia zuchtte. ‘Gaat er nog iets gebeuren?’
‘Weet ik niet,’ antwoordde ik. ‘Dat heb ik niet in de hand.’
‘Jij verzint dit toch?’
‘Nee, niet alles. En dan nog, dingen komen in gewoon in me op. Of niet.’
‘Poteto potato.’
‘Sst, er gebeurt iets!’
De vrouw was naar het midden van de kruising gelopen en tuurde in het rond. Eerst rustig en weldoordacht, daarna een beetje warrig. Op een gegeven moment wierp ze zelfs blikken omhoog naar de kruinen van de bomen.
‘Ga je haar niet helpen?’ vroeg Cavia.
Ik stond op. ‘Hij is daar het bos in,’ riep ik naar de vrouw, die me aankeek alsof ik uit het niets verschenen was.
‘Wie?’
‘De man met wie u aan het wandelen was.’
‘De man met wie ik aan het wandelen was?’
Cavia schoot in de lach. ‘Je hebt die hele man erbij verzonnen!’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Oh, toch geen man?’ Ze glimlachte geamuseerd. Cavia ging verzitten om eens goed gade te slaan hoe ik me hier uit zou redden. Maar nu hielp de vrouw míj. Ze gaf zelf antwoord: ‘Nee, geen man. Een vogel. Ik hoorde een vogel en die zocht ik.’ Ze stak haar vinger op. ‘Luister, daar is-ie weer!’
Een sprookjesachtig klein geruis… ik sloot mijn ogen om het beter te horen.
Toen ik weer opkeek zag ik de vrouw wegwandelen, hand in hand met de man. Al zijn zakken puilden uit met dennenappels.
‘We kunnen ze niet allemaal meenemen hoor,’ zei de vrouw, ‘Je mag de vijf mooiste uitkiezen. Is dat goed?’ De man knikte.
Ho, wacht! De man leek opeens wel een kleine jongen. Hij had stekeltjeshaar en een petje op. ‘En weet je wat ik net heb gehoord?’ ging de vrouw (zijn moeder?) verder, ‘een Reuzen Toeteloer, de tutteloris gigantis! Ze deed het geluid na. De jongen lachte.
‘Ik was Johan Cruyff,’ zei hij.
‘Ja, dat zag ik!’
‘Dat verzinnen van jou begint griezelige vormen aan te nemen,’ zei Cavia, ‘het lijkt meer op hallucineren.’
‘Ik geloof dat het een soort jeugdherinnering is geworden,’ zei ik.
‘Had jouw moeder dan verstand van vogels?’
‘Nee, die Reuzen Toeteloer bestaat helemaal niet!’
‘Oh?’
‘Tsss. Van wie denk je dat ik al die fantasie heb?’
*Reuzen Toeteloer (Tutteloris Gigantis)
Hoewel zijn naam anders doet vermoeden, is de Reuzen Toeteloer niet erg groot. Hij dankt zijn naam aan zijn kleinere soortgenoot, de Kleine Toeteloer (Tuttuloris Minores). De Gigantis is ongeveer zo groot als een tennisbal. Ook in zijn voorkomen lijkt hij veel op een tennisbal, want het is een pluizige kogelronde vogel. Daardoor is het vaak moeilijk om kraag, rug, buik, vleugels en staart van elkaar te onderscheiden. Dat geldt zeker voor de onderstaartdekveren. Ga daar niet naar zoeken! Trouwens, de Reuzen Toeteloer is zelf ook slecht te vinden. Hij komt zelden buiten de deur.
De Reuzen Toeteloer broedt niet. De vrouwtjes noch mannetjes bouwen een nest en de eieren (tussen de 4 en 18) zijn er gewoon opeens. De jongen komen vaak al na vijf minuten spontaan uit, waarna ze meteen op pad gaan, meestal gewoon te voet, op zoek naar voedsel.
De Reuzen Toeteloer lust alles, maar eet slechts dennenappels. Het is namelijk een pragmatische vogel en dennenappels zijn altijd wel te vinden. De pitten laten ze links liggen, ze eten de schubben.
De Reuzen Toeteloer komt overal in Europa voor. Je kan het zo gek niet verzinnen of hij is er. Helaas dus altijd ergens verscholen. Je ziet hem pas als je het doorhebt.**
De roep van de reuzen toeteloer is vaag, maar wel hoorbaar, ze roepen in vlucht en in zit. De roep lijkt nog het meest op het geluid van een door de lucht tollende dennenappel die iemand met effect heeft weggeschopt: een sprookjesachtig klein geruis. Alleen daarom al loont het de moeite om de vogel toch te blijven zoeken, want iedereen die zijn roep hoort, voelt zich daarna nog heel lang blij en gelukkig.
** vrij naar Johan Cruyff.
P.S. de foto is van Wikimedia Commons. Zie hier.