Alle berichten door René Poort

Over René Poort

Ik ben een schrijver en schrijf over alles wat me voor de voeten komt. Vaak in een blog, soms in een roman, & op mijn werk in memo's, notities & plannen van aanpak. De rode draad is dat het leven een heel gedoe is. Ingewikkeld. Maar als ik daar niet over schrijf, word ik gek.

Tuttuloris Gigantis

In de bossen bij Lage Vuursche zat ik op een omgevallen boom aan de rand van een kruising koffie te drinken toen er iets verderop na wat gekraak, gekreun en gesteun een man en een vrouw zich tussen twee struiken door een weg naar de modderige straat baanden. Ze kwamen allebei met verwilderde blik en dito uiterlijk tevoorschijn.

‘Nou, als je nog eens wat weet,’ zei de vrouw, ‘dat was een pad van lik me vestje! Meer iets voor Indiana Jones’ Ze voelde voorzichtig hoe groot de schade aan haar kapsel was. De man sloeg een paar blaadjes van zijn broek.

Daarna liep hij naar het midden van de kruising om alle vier de wegen eens goed in zich op te nemen. De vrouw ging een paar meter verderop voor de paaltjes met gekleurde pijlen staan.

‘We kunnen nou geel nog doen,’ ze ze. Monter.

De man snoof. ‘Dan hadden we net zo goed meteen oranje kunnen doen… maar dat wou jij niet.’

‘Hoezo?’

‘Nou, we hebben net blauw gedaan en jij wil nu geel. Als je die twee met elkaar combineert heb je oranje.

‘Nee,’ zei de vrouw, ‘dan krijg je groen.’

‘Hè?’

‘Groen… Blauw plus geel is groen.’

Een grap.

De man keek haar verbijsterd aan, alsof zij hem voor de zoveelste keer volslagen uit het niets schaakmat had gezet.

Na een paar tellen stilte, trapte hij een dennenappel weg, liep erachteraan en trapte nog eens. De dennenappel stuiterde tegen een bergje soortgenoten aan.

Cavia werd wakker en ging rechtop zitten.

De man nam een aanloopje en schopte de hoop uit elkaar. De dennenappels vlogen alle kanten uit als een zwerm opgeschrikte spreeuwen. Hij zocht heel even naar de appel waar hij mee begonnen was, maar besloot toen om gewoon met de eerste de beste verder te gaan. Die gaf hij met buitenkant van zijn voet een fijne cruyffiaanse trap zodat de dennenappel tollend in de lucht met een boogje (en een sprookjesachtig klein geruis) van de weg af het bos indraaide.

De man er weer achteraan.

Cavia zuchtte. ‘Gaat er nog iets gebeuren?’

‘Weet ik niet,’ antwoordde ik. ‘Dat heb ik niet in de hand.’

‘Jij verzint dit toch?’

‘Nee, niet alles. En dan nog, dingen komen in gewoon in me op. Of niet.’

‘Poteto potato.’

‘Sst, er gebeurt iets!’

De vrouw was naar het midden van de kruising gelopen en tuurde in het rond. Eerst rustig en weldoordacht, daarna een beetje warrig. Op een gegeven moment wierp ze zelfs blikken omhoog naar de kruinen van de bomen.

‘Ga je haar niet helpen?’ vroeg Cavia.

Ik stond op. ‘Hij is daar het bos in,’ riep ik naar de vrouw, die me aankeek alsof ik uit het niets verschenen was.

‘Wie?’

‘De man met wie u aan het wandelen was.’

‘De man met wie ik aan het wandelen was?’

Cavia schoot in de lach. ‘Je hebt die hele man erbij verzonnen!’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Oh, toch geen man?’ Ze glimlachte geamuseerd. Cavia ging verzitten om eens goed gade te slaan hoe ik me hier uit zou redden. Maar nu hielp de vrouw míj. Ze gaf zelf antwoord: ‘Nee, geen man. Een vogel. Ik hoorde een vogel en die zocht ik.’ Ze stak haar vinger op. ‘Luister, daar is-ie weer!’

Een sprookjesachtig klein geruis… ik sloot mijn ogen om het beter te horen.

Toen ik weer opkeek zag ik de vrouw wegwandelen, hand in hand met de man. Al zijn zakken puilden uit met dennenappels.

‘We kunnen ze niet allemaal meenemen hoor,’ zei de vrouw, ‘Je mag de vijf mooiste uitkiezen. Is dat goed?’ De man knikte.

Ho, wacht! De man leek opeens wel een kleine jongen. Hij had stekeltjeshaar en een petje op. ‘En weet je wat ik net heb gehoord?’ ging de vrouw (zijn moeder?) verder, ‘een Reuzen Toeteloer, de tutteloris gigantis! Ze deed het geluid na. De jongen lachte.

‘Ik was Johan Cruyff,’ zei hij.

‘Ja, dat zag ik!’

‘Dat verzinnen van jou begint griezelige vormen aan te nemen,’ zei Cavia, ‘het lijkt meer op hallucineren.’

‘Ik geloof dat het een soort jeugdherinnering is geworden,’ zei ik.

‘Had jouw moeder dan verstand van vogels?’

‘Nee, die Reuzen Toeteloer bestaat helemaal niet!’

‘Oh?’

‘Tsss. Van wie denk je dat ik al die fantasie heb?’

*Reuzen Toeteloer (Tutteloris Gigantis)

Hoewel zijn naam anders doet vermoeden, is de Reuzen Toeteloer niet erg groot. Hij dankt zijn naam aan zijn kleinere soortgenoot, de Kleine Toeteloer (Tuttuloris Minores). De Gigantis is ongeveer zo groot als een tennisbal. Ook in zijn voorkomen lijkt hij veel op een tennisbal, want het is een pluizige kogelronde vogel. Daardoor is het vaak moeilijk om kraag, rug, buik, vleugels en staart van elkaar te onderscheiden. Dat geldt zeker voor de onderstaartdekveren. Ga daar niet naar zoeken! Trouwens, de Reuzen Toeteloer is zelf ook slecht te vinden. Hij komt zelden buiten de deur.

De Reuzen Toeteloer broedt niet. De vrouwtjes noch mannetjes bouwen een nest en de eieren (tussen de 4 en 18) zijn er gewoon opeens. De jongen komen vaak al na vijf minuten spontaan uit, waarna ze meteen op pad gaan, meestal gewoon te voet, op zoek naar voedsel.

De Reuzen Toeteloer lust alles, maar eet slechts dennenappels. Het is namelijk een pragmatische vogel en dennenappels zijn altijd wel te vinden. De pitten laten ze links liggen, ze eten de schubben.

De Reuzen Toeteloer komt overal in Europa voor. Je kan het zo gek niet verzinnen of hij is er. Helaas dus altijd ergens verscholen. Je ziet hem pas als je het doorhebt.**

De roep van de reuzen toeteloer is vaag, maar wel hoorbaar, ze roepen in vlucht en in zit. De roep lijkt nog het meest op het geluid van een door de lucht tollende dennenappel die iemand met effect heeft weggeschopt: een sprookjesachtig klein geruis. Alleen daarom al loont het de moeite om de vogel toch te blijven zoeken, want iedereen die zijn roep hoort, voelt zich daarna nog heel lang blij en gelukkig.

** vrij naar Johan Cruyff.

P.S. de foto is van Wikimedia Commons. Zie hier.

Complot

Op het enorme scherm verscheen ruis. Twee vierkante meter half en half samenklonterende stippen en stipjes. Ik ben opgegroeid in een tijd dat het er gewoon bij hoorde als je tv keek, ruis, en de meest simpele remedie die mijn vader en moeder toepasten, was een klap met de vlakke hand op het toestel. Meestal eerst bovenop en daarna tegen de zijkant. (Voor de jonge lezers, een tv was toen nog een vierkante kast met een glazen scherm aan de voorkant.)

Ook als het niet hielp was dat fijn. Je deed tenminste iets. Gewoon maar zitten wachten tot het overging, dat lag (en ligt) niet in de aard van mijn vader en moeder. Het is erfelijk.

Dus dat was nu ook mijn eerste neiging, opstaan om ergens een klap op te geven. Maar dat hoefde niet, want deze ruis was juist de bedoeling. Het was namelijk een test. Wij, de deelnemers van de workshop, moesten noteren of we iets in die ruis zagen, een patroon of zo.

Ik zag een nijlpaard op een driewieler. Best grappig. Daarna kwamen er nog vier van die dia’s. Telkens andere ruis.

Ik zag achtereenvolgens: Een politieauto met brandend zwaailicht (en duidelijk hoorbare sirene!); mijn oma met een regenboogvlag op de voorplecht van een driemaster; twee hand in hand dansende beren met gebloemde rokjes aan en dito parapluutjes (die gewoon maar een beetje in hun buurt zweefden); en een ondersteboven hangende appelboom inclusief appels die dan weer niet hingen maar als het ware op hun steeltjes stonden.

Na de laatste dia vroeg de man onze hand op te steken als we bij drie of meer dia’s een patroon hadden gezien in de ruis.

Een patroon? Ik had complete schilderijen gezien! Vijf! Dat was niet best, want de test wees uit of iemand geneigd was complottheorieën te geloven en/of te ontwikkelen. En wie bij drie of meer van de dia’s dingen in de ruis zag die er niet waren, had aanleg.

Oh.

En ik maar denken dat ik een levendige fantasie had… Maar was ik in plaats daarvan dan zo iemand die denkt dat de regering uit verklede reptielen bestaat? Dat leek mij sterk (dat ik zo iemand ben, bedoel ik). Maar ik besefte meteen dat ik zelf natuurlijk niet de juiste persoon was om me daarvan vrij te pleiten. Aan de andere kant, als ik ooit zulke verzinsels voor waar had verkondigd, dan zouden familie, vrienden en collega’s toch wel iets gezegd hebben? Of zouden ze met elkaar hebben afgesproken mij in de waan te laten?

Eh…

Ik hield het er toch maar op dat ik gewoon een enorm uitgebreide en gedetailleerde verbeeldingskracht heb. Die ik bovendien, in tegenstelling tot complotdenkers, alleen maar gebruik om de realiteit leuker te maken. Ik verzin namelijk nooit iets dat somberder is dan de werkelijkheid. Zie hierboven.

De onuitgesproken verdenking die er nu op mij geladen was (de hele zaal had zich omgekeerd om naar mij te kijken), zat me toch niet lekker. In de trein besloot ik mijn zinnen te verzetten met lekkere harde muziek.

De meneer tegenover mij sloeg mijn handelingen gade alsof ik een geweer aan het laden was en schudde heftig zijn hoofd toen ik mijn oortjes in wilde doen.

‘Niet doen!’ fluisterde hij. ‘Zo zuigen ze al je gedachten uit je hoofd.’ Ik keek naar de oortjes in mijn hand.‘Echt! De zeven dragers van de schaduwmacht! Die zitten in dat ding!’ Mijn mobieltje.

(Toeval bestaat niet, hoor ik mensen wel eens zeggen, maar waarom is er dan een woord voor?)

Zijn vrouw, die naast hem zat, stond op en verdween naar een andere coupé. Dat had ik als het sein moeten zien om achter haar aan te hollen. Dat deed ik niet. Ik bleef vertwijfeld zitten en de man begon aan mij uit te leggen hoe volgens hem de wereld éígenlijk in elkaar stak, en welke geslepen rol de zogenaamde overheid op last van de zeven dragers daarin speelde. Dat had Edward Snowden hem persoonlijk uit de doeken gedaan in een brief van negentien kantjes.

Dat ik hier zijn hele vertoog woord voor woord zou kunnen navertellen, maakt mij misschien nog verdachter. Zeker als ik toegeef dat ik het een nogal meeslepend verhaal vond waar ik met plezier naar had geluisterd. De man was een bevlogen verteller en hij had werkelijk aan alles gedacht. Er was geen spel tussen te krijgen.

Toch kregen we ruzie. Omdat ik me opeens hardop afvroeg hoe die Snowden aan de man zijn adres was gekomen. Ja, een detail in het geheel der dingen, maar dat zat me opeens niet lekker.

Onze onenigheid liep zo hoog op dat ik in verwarde toestand een station te vroeg uitstapte. Op weg naar de deur kwam ik zijn vrouw tegen, die mij grinnikend nog een hele fijne dag wenste.

En tóén harde muziek. Op een bankje van het station in Hollandsche Rading. Haha! Het zou mij benieuwen hoe hoe de zeven dragers van de schaduwmacht tussen deze tomeloze herrie mijn gedachten konden vinden. En dat ze die zouden opzuigen… get real!

Ik was nog niet thuis of Cavia kwam me vragen waarom ik al die appels had besteld. Kílo’s stonden er op het lijstje van de AH.

Huh?

Ik ontkende iedere appel. Maar toen in de loop van de dag onze marktplaats-feed stukje bij beetje volliep met advertenties voor driewielers, regenboogvlaggen, gebloemde rokjes en dito parapluutjes, biechtte ik Cavia het verhaal van de man op.

‘Oh, maar wacht!’ zei die, ‘wíj hebben ook een brief van Edward Snowden gekregen. Ik vroeg me al af hoe hij aan ons adres was gekomen.’

EEK!

p.s. De afbeelding is van Wikimedia Commons:

The vigilante on horseback!

De vrouw die mij op haar paard tegemoetkwam, vroeg zonder verdere inleiding of ik met twee honden aan het wandelen was. En ze vroeg het niet bepaald omdat het haar interesseerde, nee, ze riep me ter verantwoording. Hautain.

Vond ik. Maar laat ik bekennen dat ik die dag licht geraakt was bij van alles, want ik had weinig geslapen en was toch gaan wandelen, en ook nog eens een heel eind, omdat ik dat nu eenmaal de vorige dag had bedacht en ik heel zenuwachtig word van mezelf iets voornemen en dat dan niet doen.

‘Nee, ik heb geen hond‘, antwoordde ik, ‘laat staan twee.’ Kennelijk las ze mijn blogs nooit.

Ze bekeek me van boven naar beneden. Op twee manieren zelfs, want zij zat dus op een paard (boven) en ik stond op de grond (beneden) terwijl ze ook nog eens haar blik van mijn hoed naar mijn schoenen liet gaan en weer terug, alsof ze probeerde te ontdekken of ik de waarheid sprak.

Voor mij was met mijn antwoord de kous af, maar de vrouw zag dat anders (letterlijk en figuurlijk dus, wat mij aan het twijfelen bracht over mijn outfit en houding, story of my life, want kennelijk zag ik er als een hondenbezitter uit?)

‘Een Husky en een Australian Shepherd,’ voegde ze eraan toe. Om mijn geheugen op te frissen. De vraag was nu niet meer óf ik honden bij me had, maar wélke van mijn (vele) honden ik bij me had. Het paard van de vrouw stond intussen lijdzaam te wachten met haar op zijn rug en ik zag hem denken: Daar gaan we weer, eerste graads verhoor van een nietsvermoedende wandelaar.

Ik kreeg opeens zin om het absurde verhaal mee te spelen en mezelf op het voorhoofd te slaan als iemand die zich opeens weer herinnert dat hij twee honden, namelijk de Husky en de Australian Shepherd, bij zich had. En dan ongemakkelijk lachen. Haha! Door de mand gevallen!

Zoiets. Gewoon voor de lol. Maar dat soort pranks pakken bij mij altijd verkeerd uit, dus ik schudde gewoon bedaard mijn hoofd. Ik had ook geen Husky en/of Australian Shepherd bij me.

Ik had ze wel gezien, of nou ja, ik had twee honden gezien en voor de zekerheid die Husky op de foto gezet omdat ik dacht dat het een wolf was. Ja, echt sneu, maar ik heb nu eenmaal helemaal geen verstand van dieren. Het enige dier dat ik een beetje ken is Cavia, maar ‘kennen’ is dan een groot woord, want die blijft me iedere dag weer verbazen met iets wat ik nooit achter die gezocht had.

Achteraf beschouwd was het natuurlijk helemaal een belachelijke gedachte, omdat als de Husky inderdaad een wolf was geweest, dat beest natuurlijk nooit met een hond aan het dollen zou gaan, laat staan een Australian Shepherd! Vanuit de wolf gezien zijn honden natuurlijk dégénérés (ja, op iedere ‘e’ een streepje, ik heb het opgezocht), aan lager wal geraakte wolven die 14.000 jaar geleden hun ware aard hebben verpatst voor kost en inwoning bij de mensen.

De vrouw kuchte. Ze verlangde nog steeds een antwoord. Eerst nee zeggen en later nog eens met mijn hoofd schudden was blijkbaar niet genoeg.

‘Ze zijn verderop in een kuil aan het graven,’ zei ze. De honden, bedoelde ze.

Ik werd steeds verdachter. Had ik daar op een van mijn vorige wandelingen misschien iets begraven? Eek! Ik kijk echt veel te veel politieseries.

Hoewel…

Opeens zag ik het helemaal voor me, mijn pitch voor een nieuwe serie: een vrouwelijke speurneus te paard, in een gewaxte jas, versleten paardrijbroek en Dubarry laarzen, als een soort remake van de inmiddels veel te oubollige serie McCloud (uit de jaren 70! dus voor de jeugdige lezers onder u, zie hier) die in Lunteren en omstreken, want daar speelde dit zich allemaal af, de ene na de andere misdaad opheldert, doodgewoon door vasthoudend en hardnekkig vragen te blijven stellen tot een verdenking wel waar móét zijn. The vigilante on horseback!

Eh…

In de verte, achter de vrouw op haar paard, kwamen de honden weer tevoorschijn. Ze waren nog steeds met elkaar aan het dollen. De Shepherd had iets in zijn bek wat de Husky probeerde af te pakken.

Een been!

Oh, ik bedoel: een bot!

Minder gruwelijk, maar even zo goed eh… verontrustend. Vond ik opeens.

De vrouw zag mijn schrik en keek achterom. Ze grinnikte. Triomfantelijk. Daarna wendde ze zich weer tot mij. Met de indringende blik van een vrouwelijke speurneus te paard, in een gewaxte jas, versleten paardrijbroek en Dubarry laarzen. Dat ik dit niet eerder had gezien, allemaal tekenen dat zij niet pluis was! Alleen Queen Elizabeth kleedde zich zo en kwam er mee weg!

Haar paard brieste en deed een stap naar voren. En ik een stap achteruit.

Misschien was daar een kuil. Of hele drassige bosgrond. Of een diepe plas. En misschien duwde het paard mij. Of sprongen de honden tegen mij op, blij mij weer te zien.

(‘Kijk, daar is die meneer die dacht dat jij een wolf was weer!’ riep de Shepherd naar de Husky. Hij liet het bot vallen en keek niet meer naar om.)

En ik? Tja, ik viel. Roemloos.

De vrouw schaterlachte. Satanisch, zoals dat heet. Het paard brieste nog maar eens en steigerde met veel gevoel voor drama.

‘Meneer, meneer!’ De vrouw duwde tegen mijn schouder. Ik lag op een bankje! ‘Gaat het wel goed met u?’ Ik ging rechtzitten en knikte. Ze wees naar mijn boterhammen. Oh ja, ik zou gaan lunchen. ‘Daar zou ik maar goed op letten want mijn honden zijn er dol op!’

Waarna ze mij groette, de honden riep en haar paard de sporen gaf om in galop de zonsondergang tegemoet te rijden.

Houdverbod

Vorige week zat ik op een bankje met dit uitzicht. Zie hierboven. Het was ook nog eens mooi weer, zie ook hierboven, dus wat wil een mens nog meer?

Rust.

Die werd natuurlijk verstoord, en wel door een man en een vrouw en een hond. De twee mensen liepen naar hun mobieltjes te turen terwijl de hond ongeordend naar van alles en nog wat rende.

Dat baarde in mijn hoofd al meteen hele erge onrust. Dat heen en weer rennen zonder plan, bedoel ik. Oké, ik snap dat je van een hond geen gestructureerd geheel van activiteiten kunt verwachten, die doet maar wat, maar dat maakte zijn gedrag voor mij niet minder zorgelijk. Onheilspellend zelfs. Verdacht.

Maar dat is nu, hier in dit blog, allemaal hineininterpretierung. Had ik toen beter naar Cavia geluisterd, die me telkens als de hond iets onverwachts deed, wat eigenlijk om de haverklap gebeurde, stilletjes waarschuwde, dan had ik meteen begrepen dat het beest niet te vertrouwen was.

Hij heette Bello. Short for Beëlzebub, denk ik.

Niet dat hij naar die naam luisterde. De vrouw of de man riepen hem regelmatig om iets te ge- of verbieden, maar daarmee veranderden ze niets aan zijn doen en laten. Hij ging gewoon door met zijn onbegrijpelijke en langzamerhand irritante bezigheden.

Ik staarde in de verte, wat aan de rand van een hei erg goed lukt, at mijn boterham met pindakaas, en negeerde de hond, wat minder goed lukte, maar toch beter dan ik had verwacht, want na een paar tellen was ik even helemaal alleen op de wereld met slechts het panorama, de zon, en mijn brood.

De hélft van mijn brood, om precies te zijn, want de hond had van mijn meditatieve momentje gebruik gemaakt om mijn andere boterham te stelen. Hij rende de hei op waar hij die zonder te kauwen naar binnen schrokte.

Dat heb ik weer.

Het hele voorval drong maar langzaam tot de man en de vrouw door. Ze hadden de hond wel teruggeroepen toen hij wegrende, maar dat had natuurlijk geen enkel effect. En daarna hadden ze even staan kijken naar wat hij in zijn bek had om vervolgens alleen maar verbaasd te zijn.

‘Hij eet dat brood van die man op,’ zei de vrouw. Matter-of-factly.

‘Niet!’ riep de man.

‘Ja echt!‘

‘Tss! En hij heeft net gegeten!’

Dat laatste was half en half ook tegen mij. Alsof ze hoopten dat ik hun verbazing zou delen. Of hun heimelijke vertedering. Ja, het was vertedering! Gossie die eetlust van Bello is gewoon… nou ja, de oren van je hoofd… dat had-ie al toen hij nog maar een pup van een paar weken was…

Dat soort vertedering.

Andere communicatie met mij hadden ze zo één, twee, drie niet paraat. Ze vonden het eerder hinderlijk dat ik er was, want dat maakte het hele voorval maar ongemakkelijk. Uiteindelijk zei de vrouw: ‘nou, in ieder geval onze excuses’.

Alsof ze me nog meer gingen aanbieden. Schadevergoeding of zo. Dus niet. Ze verdwenen even rommelig als ze verschenen waren. De hond darde van hot naar her alsof er niks gebeurd was en het stel dook weer in hun mobieltjes.

Ik bleef achter met mijn uitgestelde woede. En dito wraakzucht. Daar besloot ik tijdens de rest van mijn wandeling dan maar eens fijn van genieten.

Eerst hoopte ik dat Bello een glutenallergie had en dat-ie het hele huis van zijn baasjes onder zou poepen. Maar dat idee verdrong ik. Per slot van rekening deed die hond gewoon wat honden zoal doen, wat ergerlijk is, maar hem niet te verwijten. Om dezelfde reden viel een paintballgeweer af.

Daarna richtte ik mijn wrok op de baasjes. Dat ze de hond slecht hadden afgericht en dat manco ook nog eens versterkten met weifelachtig optreden bij zijn wangedrag was hen wel degelijk aan te wrijven. Vond ik.

Maar bij alles wat ik voor hen verzon stonden wetten in de weg en praktische bezwaren, tot Cavia opeens iets bedacht wat juist wel volgens de wet was. Het houdverbod! Bedoeld voor dierenbeulen, weten wij heus wel, maar waarom niet óók voor sneue baasjes als die twee van Bello?

Wij zagen dat wel zitten. Dus we hebben meteen een brief aan de formateur geschreven, mede in de hoop dat we zo de partijen uit elkaar kunnen spelen. Ja, waarschijnlijk kansloos, maar we grijpen tegenwoordig echt alles aan om die bizarre onderhandelingen stuk te laten lopen.

(Ja, absurd slot, maar ik kon gisterenavond opeens geen ander, vrolijker, einde meer verzinnen. Er is een grens aan de hoeveelheid verbijstering die ik in één blog kan omdenken dus dit typte ik dan maar onversneden op.)

p.s. Toen ik voor het eerst van dat houdverbod hoorde, begreep ik het verkeerd, want dat is veel leuker. Ik dacht dus dat het om een houtverbod ging en dat het dus verboden werd om planken te hebben en dat de Gamma dicht moest.

p.p.s. Toch nog een vrolijker slot.

Geen kerstverhaal

‘Tien?!’ riep het meisje achter de kassa uit.

De man keek in zijn mandje en telde de halve liters opnieuw. Zijn hoofd wiebelde met kleine knikjes van blikje naar blikje.

‘Ja, tien,’ zei hij.

Kerstavond, kort voor sluitingstijd in de buitenwijkse Jumbo van een een provinciestad. Her en der pubers in zwart-gele poloshirts die onverstoord hun vakken vulden, en wij, de man met zijn bier voor mij en ik met wat boodschappen die ik op het einde van de lopende band zette. En het kassameisje dus, dat monter op haar iets te hoge kruk zat.

‘Die extra zijn zeker omdat het kerstmis is?’ vroeg ze. Opgewekt.

Hij snoof. ‘Echt niet. Ik zal blij zijn als het voorbij is.’

‘Ja, ik eigenlijk ook,’ gaf het meisje toe. Ondanks haar zilver gelakte nagels en de glinsterende sterretjes op haar wangen.

Daarna bleef het stil. Ik checkte nog eens of mijn mandje echt leeg was. De twee staarden me aan. Waren ze aan het wachten om te horen wat ik van de feestdagen vind?

Dat ging ze eigenlijk niks aan, vond ik, maar het leek me de sfeer geen goed doen om daar iets over te zeggen en bovendien hadden ze me al aan het denken gezet, dus ik moest er iets mee, met hun nieuwsgierige blikken.

Tja. Ik ben geen liefhebber van feesten. Zet me in een ruimte met een onoverzichtelijke groep vrolijke en gelijkgestemde mensen en ik sta al gauw met twee linkerhanden en ingekeerde blik na te denken over mijn houding en-schuine-streep-of gezichtsuitdrukking tot ik me uiteindelijk nauwelijks meer durf te bewegen en zo stiekem mogelijk, zelfs zonder dat ik zelf merk, naar de rand van het gedruis beweeg, waar ik vervolgens zo helemaal niets ga staan uitstralen dat geen enkel mens nog een gesprek met me durft aan te knopen. In de ideale situatie heb ik dat niet door. Dus oneindige rust. Als mijn hele toestand onverhoopt toch tot me doordringt, ben ik nog verder van huis dan in het begin van het feest, want dan heb ik tot overmaat van ramp ook niks meer aan mijn twee linkerhanden en is aandoenlijk stuntelen ook geen optie meer.

‘Wou je dat allemaal aan die twee gaan vertellen?’ vroeg Cavia. ‘Dat verhoogt de feeststemming ook niet bepaald…’

‘Nee, natuurlijk ga ik dat niet vertellen. Dit denk ik alleen maar,’ antwoordde ik.

‘Eh.. oké, maar intussen laat je dus een hele rare stilte vallen, heb je dat door?’

O shit, ja, ik sta bij de kassa van de Jumbo! Ik keek op. Inderdaad, rare stilte. Het meisje keek me aan alsof ik alles wat ik had gedacht wél had verteld. De man veegde zijn haar naar achteren.

‘Zijn jullie morgen eigenlijk open?’ vroeg hij. Het meisje schudde haar hoofd.

‘Sorry. Dinsdag pas. Maar dan wel meteen om acht uur!’

De man dacht na. Ik zag hem rekenen. Hij liep zonder iets te zeggen terug de winkel in. Het meisje sloeg haar ogen neer alsof hij haar vader was. We wachtten.

‘Vijftien,’ zei hij toen hij één van de blikjes voor mijn spullen op de band zette.

Het meisje hield de barcode voor de scanner. De man betaalde, vouwde zijn gele shopper open en boog voorover om de blikjes over te laden. Hij kwam hijgend weer overeind.

‘Tot dinsdag dan,’ zei hij.

‘Houdoe!’ groette het meisje. Toen de man uit het zicht was, zuchtte ze. ‘En wat vind ú van kerstmis?’ vroeg ze.

‘Ga nou niet dat hele verhaal alsnog vertellen,’ waarschuwde Cavia. Ik schudde mijn hoofd.

‘Dat dacht ik al,’ zei het meisje.

Bui

Opeens moest ik aan het journaal denken, want daar had ik laatst sinds lange tijd weer eens naar gekeken, en ik had het zelfs helemaal tot en met het weerbericht volgehouden, of nou ja, tot en met die mevrouw opeens zei: ‘Hier en daar wat regen, maar die buien zijn wel héél lokaal’.

Héél lokaal?

Wat is dat? Op mijn balkon wel regen, maar op het schuurdak van de achterburen niet? (Of andersom?) Ik vind dat wel heel lokaal, maar het kan natuurlijk nog lokaler, bijvoorbeeld op mijn ene plant wel en op de andere niet. (Ik zag ook Iejoor voor mijn geestesoog, de ezelvriend van Winny the Pooh, die als hij somber is een regenwolkje boven zich heeft hangen.) Maar ik vraag me af of het dan nog wel een bui is, zo klein is misschien té lokaal. Een bui heeft natuurlijk een minimale en maximale omvang, en ook nog eens een minimale en maximale tijdsduur. Niet iedere plens regen is een zomaar een bui, vermoed ik.

Eh, wat is eigenlijk de definitie van een bui?

Vroeg ik mij opeens af.

Hm… ik ook altijd met mijn gedenk. Nou moest ik dat opzoeken.

Ik naar het KNMI. Dat wil zeggen, naar de website van het KNMI. Voor iemand als ik, die twijfel waardeert als uitgangspunt voor verder onderzoek, maar die diep in zijn hart het liefste zekerheid wil, is de definitie van de weerlui uit Den Bilt een grote teleurstelling: “Een bui duurt meestal maar kort, in het algemeen minder dan een uur”.

Twee slagen om de arm in een zinnetje van 13 woorden: “meestal” en “in het algemeen”. “Minder dan een uur” vind ik ook niet bijzonder precies, maar vooruit, het perkt de bui tenminste iets in. De duur ervan, dus.

Maar geen woord over de omvang van een bui. De maten ervan, bedoel ik. Het hele woord lokaal komt in de tekst niet voor, laat staan de minimale dan wel maximale lengte en breedte van een bui, of dito diameter-schuine-streep-omtrek. Kennelijk horen de afmetingen van een bui niet bij de kenmerken ervan. Dat is vreemd, want om het verschil met gewone regen uit te leggen, noemt de KNMI zo’n beetje alle eigenschappen die je bij een bui zou verwachten: neerslagintensiteit, gelijkmatigheid, clusteringen, enzovoort. Zonneschijn noemen ze ook nog, en droge periodes, maar dat vind ik rare eigenschappen want dat zijn dus tegenovergestelden van een bui. Ze dachten bij het KNMI: om een bui te definiëren kunnen we natuurlijk ook alles er omheen beschrijven, net als bij zwarte gaten. Dat is misschien zo, maar het blijft behelpen vind ik. En bij zwarte gaten ligt dat anders, die zijn zelf niets, dus dan moet je wel.

Enfin, typisch iets voor weervoorspellers, één minuscuul zinnetje dat een en al voorbehoud is. Toch is dat meer iets voor politici en/of bewindslieden (ja, laat ik eerlijk zijn, ook voor beleidsmakers). Het mooiste voorbeeld van zo’n achterdeurtje op een kier vind ik trouwens nog steeds deze, uit ‘Naar een veiliger samenleving’ (2002) van de toenmalige ministers Donner en Remkes. Dit schreven ze op: ‘Een vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met – indicatief – circa 20% tot 25% vanaf 2006 moet aldus in het vizier komen.’ Vooral die stapeling van indicatief en circa is al een lekkere brutale zet, maar dat ‘in het vizier komen’ is echt geweldig. Als je scherp wilt doen terwijl je vaag blijft. Ze kwamen er mee weg in de Tweede Kamer.

Terug naar de buien. Nu weet ik nog niet op welke manier het KNMI vaststelt dat ze lokaal zijn en, preciezer, hóé lokaal ze zijn.

Laat ik dan zelf maar iets verzinnen.

Een bui is lokaal als die maar op één plek valt. En nergens anders. Er kan ergens anders ook wel een bui vallen, maar dat is dan een andere bui. Dat bedoelen ze met ‘hier en daar een bui’ dat is dus niet dezelfde. Ik zeg het maar even.

Trouwens ook raar, dat vallen, want de bui valt natuurlijk niet, die hangt, en de regen vált, uit de bui. Die KNMI’ers zeggen maar wat. Stel je voor dat die hele bui zou vallen. Ik moet er niet aan denken.

Wat ik natuurlijk wel doe, op dit moment namelijk, terwijl ik dit schrijf, maar ik zal u besparen wat ik zie, want deze blog is al ingewikkeld genoeg.

Eh… toch nog één gedachte, die een beetje lijkt op de vraag ‘waar is de wind als het niet waait?’ Mijn variant: waar is de bui als het niet regent?

Verder met die definitie. De oplettende lezer heeft natuurlijk al gezien dat ik de definitie als het ware heb verplaatst, van bui naar plek. Zodat de vraag nu is hoe groot dan de plek is waarop de regen uit een bui valt. Ik stel de volgende afmetingen voor…

‘Ahum… een hele interessante verhandeling hoor. Echt.’

Zei Cavia.

‘Maar ik vroeg alleen of het al droog was zodat we een eindje konden wandelen. Je wou toch naar buiten?’

‘Ja, het is droog. En ja, ik wil naar buiten.’

‘Oh yes! Eindelijk!’

Fluitsignaal

De twee dames die hijgend tegenover mij op de bank ploften, konden hun geluk niet op, bleek toen ze weer een beetje op adem waren gekomen. Ze hadden namelijk nét de trein gehaald.

Om zeker te weten dat het echt goed was afgelopen, vertelden ze elkaar gedetailleerd wat ze allemaal hadden gedacht en vervolgens gedaan om tenslotte veilig en wel hier op deze bank in deze trein neer te zijgen.

Gewoon de eerste de beste bank! Dat laatste was kennelijk het verbazingwekkendste van alles, want dat herhaalden ze een paar keer. Ik wist niet waarom.

Eh…

Ze trokken hun jassen uit, doken in hun tassen om een thermoskan, bekers, een Tupperware bakje met koekjes, en roze servetjes tevoorschijn te halen, stalden alles uit op het plankje bij het raam, en wilden net hun koffie inschenken toen uit de intercom een strenge mannenstem kraakte.

De conducteur.

‘Dit is een bericht voor de twee dames in het blauw en paars die het zojuist nodig vonden om op het allerlaatste moment nog in de trein te springen.’

De dames stokten en keken elkaar aan.

‘Elise, dat zijn wij!’ fluisterde de een. Elise gebaarde dat ze niks moest zeggen. Ze zwegen en gluurden quasi terloops naar mij om te zien of ik het doorhad.

Ja, nogal wiedes, maar wat moest ik met die kennis? De twee erbij lappen? Heel hard roepen dat ze hier zaten? Nee, dat ging ik natuurlijk niet doen. Maar ik kon niet voorkomen dat mijn blik afdwaalde naar het haakje waaraan hun jassen hingen. Een blauwe en een paarse.

Ze bloosden.

De conducteur ging verder: ‘Wat u deed, is strafbaar! Ik had namelijk al gefloten!’

Soms is de timing van de Nederlandse spoorwegen gewoon griezelig, want terwijl de stem van de man nog nagalmde, verscheen op de schermpjes in de coupé de volgende tekst: “In verband met uw veiligheid is het verboden om in- en uit te stappen na het klinken van het fluitsignaal.”

Hm… een hele slechte tekst.

Terwijl ik mijn hoofd de zin probeerde te redigeren (zie ook mijn vorige blog, het is een ziekte), begon Elise aan een reconstructie van wat er precies was gebeurd.

‘Ja, ik zei nog: Chantal, laten we de volgende maar nemen.’

‘Oh, ging je daarom rennen?’ vroeg Chantal.

Intussen begreep ik dat ‘klinken van het fluitsignaal’ niet. Het stond er alsof het een natuurverschijnsel was dat buiten de NS om telkens uit de lucht kwam vallen. Of zoiets.

‘Nou ja zeg, ik mág niet eens rennen van de dokter. Vanwege m’n knie.’ Dat was Elise weer. Chantal schudde haar hoofd.

‘Ik kon je amper bijhouden!’

Dus ik besloot van dat klinkende fluitsignaal een actie te maken. Een actie van de conducteur. Dat leek me ook veel leuker.

‘Nou Chantal, dat is niet eerlijk van je, want je weet heus wel dat ik sinds die ene keer bij die bushalte nooit meer ren. Daar heb ik toen juist die knie van gekregen!’

Vervolgens besloot ik ‘in verband met uw veiligheid’ te schrappen. Want wat betekent dat? Ik zou het niet weten, het is veel te vaag. Omfloerst. Waarom zeggen ze niet gewoon dat het gevaarlijk is om in of uit een bijna vertrekkende trein te springen?

‘Welke bushalte?’

‘In Hoogeveen! Toen we naar Madeleine gingen!’

Daar wist Chantal niks meer van en dat hele verhaal van de dokter geloofde ze eigenlijk ook niet. Ze renden zo vaak…

‘Ja, omdat jij altijd net op het nippertje komt…’

Dat was de druppel. Chantal pakte haar thermoskan en stopte die weer terug in haar tas. Elise griste de koekjestrommel van het plankje. Toen ze alles weer hadden ingepakt bleven ze met hun tassen op schoot stil voor zich uit staren.

Inmiddels had ik een nieuwe tekst.

‘Als de conducteur gefloten heeft, mag u niet meer in- of uitstappen, want dat is gevaarlijk,’ prevelde ik.

Wat zei u?! vroeg Elise.

Eh…

Ze keek Chantal aan en ze grinnikten. Kwam ík even als geroepen, een gemeenschappelijke vijand!

‘Waar bemoeit u zich mee?’ vroeg Elise.

‘Ja,’ viel Chantal haar bij, ‘ bent u soms ook van de spoorwegen?’

Om één of andere reden had ik de tegenwoordigheid van geest om niet uit te gaan leggen dat ik een beleidsmedewerker met een beroepsdeformatie was, die bovendien nog eens in zichzelf praatte. Of mét zichzelf. Dat leek mij een slecht verhaal. De waarheid, maar toch een slecht verhaal.

Dus verzon ik een ander verhaal, dat waarschijnlijk even slecht was, want ze geloofden er geen snars van. Ze leunden dreigend naar voren en toen ze in de ijver om hun vriendschap weer te lijmen mij een duw gaven, nam ik de benen, maar al na een paar meter had Elise me ingehaald. Ze lachte.

‘Nou, dat verhaal over haar knieën en de dokter is echt wel gelogen!’ riep ik langs haar heen naar Chantal.

Dat had ik misschien niet moeten doen. Elise duwde me nog eens. En nog eens…

‘Meneer! Meneer!’ Dat was de conducteur, die me wekte en me vriendelijk vertelde dat we al een tijdje in Leeuwarden waren.

Ik stond op.

‘Vergeet uw koekje niet!’ Hij wees naar een roze servetje waarop een kletskop lag. ‘Lekker hoor, zelfgebakken.’

De foto heb ik gevonden op Wikimedia Commons, en wel hier.

Bij jezelf blijven

De twee vol bepakte en bezakte toeristes die te midden van hun spullen naast het bord van de bushalte stonden, wilden van Bunnik naar Rhijnauwen.

Eén halte.

En of ze met hun creditcard konden betalen. Vroegen ze. In het Engels.

De chauffeur dacht na.

‘Just come in,’ zei hij tenslotte. De vrouwen hezen zichzelf en hun tassen en rugzakken en slaapmatjes naar binnen, waarna ze bedeesd een plekje zochten, alsof ze opeens toch een soort gesnapte verstekelingen waren. Hun ‘thank you’ ging verloren in het geraas van de bus die optrok.

De chauffeur zweeg even tot hij aan zijn collega die achter hem stond vroeg: ‘Wat zou jij gedaan hebben?’

‘Hetzelfde denk ik’, zei de ander.

Vervolgens bespraken ze wat je zoal kon doen als mensen expres niet incheckten of om een of andere reden niet kónden inchecken. Ze lieten een ontstellende hoeveelheid voorbeelden de revue passeren inclusief hun specifieke aanpak van de verschillende situaties en typen reizigers.

Ja sorry, in die laatste zin sloop opeens een soort beleidstaal. Dat komt door mijn beroepsdeformatie, maar aangezien ik zo transparant als de neten ben, vond ik het wel zo integer om die zin te laten staan. En als ik dan toch eerlijk ben… ik wil u hiermee ook laten zien dat een beleidsmedewerker even goed heus wel bevlogen is, altijd op zoek naar inspiratie.

In dit geval dus bij twee buschauffeurs die een mooie exposé gaven van de-escalerende technieken. In gedachten categoriseerde ik hun overwegingen in een handig schemaatje, gewoon voor de gein.

Het is een ziekte.

Ze sloten hun gesprek af met de constatering dat het allemaal erop neer kwam dat je dicht bij jezelf moest blijven.

Hm…

Die conclusie viel mij dan weer een beetje tegen. Ik leg straks uit waarom. Lees vooral door.

Ik vond het bovendien jammer dat dit soort jargon nu kennelijk ook al bij buschauffeurs was doorgedrongen. Hou me ten goede, ik verwijt hen niks, ik verwijt eigenlijk helemaal niemand iets, het stelt me gewoon teleur dat vaagheid overal in de maatschappij voortwoekert alsof het niets is. Allerlei verstandige mensen waarschuwen ons voor desinformatie en fake news, maar vague news, daar hoor je niemand over.

Vague news? Ja, dat is zogenaamde informatie die mensen verspreiden als ze een term bezigen waarover iedereen het eens is zonder te beseffen dat niemand weet wat die term precies betekent, of nog erger, zonder te beseffen dat iedereen er iets anders onder verstaat.

Zoals ‘dichtbij jezelf blijven’. Dus.

Wat is dat? Of andersom, wat gebeurt er als je niet dichtbij jezelf blijft? Kan dat eigenlijk wel? Het lijkt mij niks. Niet dat ik zo dol ben op mezelf, maar om nu afstand te nemen van mezelf, dat gaat me te ver.

(Pun intended.)

Ik moest denken aan de trilogie His Dark Materials waarin alle mensen een demon hebben, een dier dat hun ‘innerlijke zelf’ is en dat hen overal volgt. Op de voet, en dus dichtbij, maar naar mijn smaak toch veel te veraf, waardoor ik alle 23 afleveringen van de zenuwen mezelf zat op te vreten omdat ik de hele tijd bang was dat de mensen hun ziel kwijt zouden raken. Of andersom. Ik stelde mezelf dan gerust door telkens te fluisteren dat het maar een film was, dus niet echt.

Net als dichtbij jezelf zijn/blijven. Dat is ook niet echt. Vague news is het. Je bent namelijk altijd dichtbij jezelf. Want waar anders? Beter nog, je bént jezelf. Punt. Want wie anders?

‘Ahum,’ kuchte Cavia, die kennelijk de hele tijd had zitten luisteren. ‘Mag ik daar iets over zeggen…?’

De bus stopte en de vrouwen zochten hun spullen bij elkaar. Een van de twee glimlachte naar mij terwijl ze haar rugzak vastgespte. Ze wees naar mijn schouder.

‘Very cute!’ zei ze, ‘I love your guinea pig!’!

Eek!

De foto heb ik op wikimedia commons gevonden. Hier!

Hart/hoofd

Toen ik op een bankje ergens in de polders bij Tienhoven zat, kwam er een vrouw langs die zo overweldigend in your (my!) face gekleed was, namelijk in een geweldige combinatie van luidkeels groen (satijnen Mao-vestje) en nog luider schreeuwend geel (broek, wijde pijpen, geborduurde bloemen) dat ik haar zonder er verder over na te denken (waarom zou ik?) welgemeend complimenteerde met haar ensemble, een compliment dat zij al even welgemeend in ontvangst nam.

Tot zover niets aan de hand.

Maar toen was ik uitgerust en had ik mijn boterhammetjes op en ging ik weer verder en haalde ik de vrouw in. Want ze slenterde alsof het niets was. Ze was aan het telefoneren.

‘Nou, weet je wat ik doe als ik niet kan slapen? Dan doe ik alsof ik een heel klein mensje ben en loop ik ín mijn lichaam naar mijn hart. Daar ga ik dan tegenaan zitten,’ zei ze.

Dat zag ik voor me. Ze had haar armen om haar opgetrokken knieën geslagen en knikkebolde een beetje, terwijl ze met haar hoofd tegen de wand van haar hart zacht met het kloppen meedeinde…

Ho!

Ze had die prachtige maar heel erg lawaaierige combinatie nog steeds aan! Geen wonder dat ze niet in slaap kon komen. Had ze geen pastel blauwe pyjama of zo? Of iets in oud roze?

Dat leek me niet iets om nu aan haar te vragen. Ik ken mezelf. Hoewel het een volstrekt legitieme vraag was in míjn hoofd, zou zij het vast en zeker beschouwen als een hele slechte eerste zin van een stuntelige poging om een gesprek aan te knopen, of wat dan ook. En ze zou gelijk hebben! Maar ik wilde helemaal geen gesprek aanknopen, laat staan wat dan ook. Ik wilde gewoon wat meer context, zoals dat tegenwoordig heet. Want nu zat ik met die vrouw in mijn hoofd terwijl zij naast haar hart in haar eigen lichaam zat, in een kleurig setje dat prima was voor een fijne wandeling op een zonnige dag, maar echt funest voor je nachtrust.

Maar goed, ik ging haar dus niet om uitleg vragen. Laat staan dat ik haar zou vragen of ik eens een keertje even naast haar mocht komen zitten. Want dat leek me opeens wel gezellig.

Een nog slechtere eerste zin.

Ik vind het romantisch, zei Cavia, ‘en die vrouw misschien ook wel.’

‘De wildvreemde vrouw die ik zojuist heb afgeluisterd, bedoel je? Nee, zoals ik al vaker heb uitgelegd… in een Hollywoodse romcom pakt zoiets na een reeks ongemakkelijke misverstanden geweldig uit voor alle betrokkenen, die aan het einde van de film allemaal huilen van geluk, maar in mijn leven niet. In mijn leven blijft het bij ongemakkelijke misverstanden.

‘Dat zeg je altijd. Je zit daar maar in je hoofd te bedenken hoe alles zal uitpakken, maar heb je ooit gewoon iets geprobeerd?’

Dat was geen vraag.

‘Mag ik hier naast u zitten?’

Dat was wel een vraag. Een heel erg gefluisterde vraag. Twee uur later, ander bankje, op een heuveltje. Andere vrouw, een tegenovergestelde vrouw zou ik haast zeggen, want geheel in camouflagekleuren gekleed. Nadat ze was gaan zitten begon ze zich omstandig maar geruisloos te installeren om eens uitgebreid in de verte naar vogels te turen. Daarvoor had ze maar liefst twee verrekijkers, een kleintje aan een bandje om haar nek en een grote voor zich op poten, die ze allebei behoedzaam uit haar groene rugzak had gehaald. Haar rugzak die van boven tot onder uit ritsen en touwtjes bestond.

Zo’n soort rugzak heb ik ook, maar de vrouw kon er beter mee overweg dan ik, want ze wist door trefzekere en bewonderenswaardige organisatie precies achter welk ritsje welk benodigdheidje zat.

‘Zijn daar YouTube tutorials voor?’ hoorde ik mezelf vragen.

Ze antwoordde met haar wijsvinger ernstig voor haar lippen terwijl ze haar hoofd schudde en naar het landschap voor ons gebaarde.

Stilte!

Vogels!

De vrouw zette de kolossale telescoop voor haar rechteroog.

Ongemakkelijk misverstand; mijn vraag, die eigenlijk een grap was. Niet om te lachen, vond de vrouw. Dus in ieder geval ongemakkelijk. En om dat nog eens te onderstrepen, verloor ik mijn evenwicht toen ik opstond om te vluchten, rolde ik van het heuveltje en stootte ik mijn hoofd tegen een omgevallen boom. Waarom ruimen ze die dingen ook niet op als ze op de grond liggen?

Ik schreeuwde heel hard: ‘AU!’

Alle vogels in de hele polder vlogen verschrikt op om de rest van de dag niet meer terug te keren. De vrouw wenste mij naar de hel.

In plaats daarvan ging ik naar huis, precies het omgekeerde van de hel, want mijn eigen hemel. En daar ging ik weer in mijn hoofd zitten, mijn speciale plaats in mijn eigen hemel.

Naast Cavia.

‘Jij ook altijd met je goede raad,’ zei ik. Cavia zweeg. Na een poosje sloeg die een arm om mijn schouder.

p.s. De tekening is gemaakt door Patrick J. Lynch en te vinden op Wikimedia commons: hier. Ook de tekening van hersenen staat op Wikimedia commons, hier. Ik heb de tekeningen zelf over elkaar gefröbeld.

Omdat het kan

Op marktplaats bood ik op een paar schoenen. Een behoorlijk uitbundig paar schoenen. Heel erg groen! Zo groen dat ik me af en toe afvroeg ik me af of ik ze ooit zou gaan dragen (lees: zou durven dragen), maar telkens als ik ze zag, vond ik ze weer prachtig. Dus uiteindelijk schopte ik de kogel door de kerk. Of zoiets.

€ 22,50

De verkoper van het pak stuurde me een bericht terug: ‘€40,- vaste prijs’.

Eh…

‘Waarom laat je mensen dan bieden?‘

‘Omdat het kan.’

Huh?

Wat is dat voor een antwoord? Nou, een antwoord van niks. Vind ik. Maar wel een erg populair antwoord van niks. Iedereen gebruikt het te pas en te onpas.

Waarom?

Ik ben van beleid, dus daar heb ik een theorie over.

Ten eerste klinkt het lekker ondernemend. Mensen die ‘omdat het kan’ zeggen, hebben zo’n houding van niet benepen doen en de dingen groot zien. Met ‘omdat het kan’ leggen ze de hele wereld aan hun voeten. En die wereld is een ongebreideld festijn van kansen. Wie die niet grijpt, is een kleingeestige sukkel.

‘Misschien ben jíj wel zo iemand,’ zei Cavia, nooit te beroerd om met me mee te denken, ‘niet kleingeestig, af en toe een sukkel.’

Hm… Ik weerstond de neiging hun om voorbeelden te vragen. Cavia glimlachte.

Fijntjes.

‘Je bent in ieder geval geen risk seeker,’ zei die.

….

Okay, ik ga hier nog even verder met mijn theorie. Lees vooral door!

Ten tweede: ‘Omdat het kan’ is de smoes van mensen die het breed hebben en dito laten hangen. Mensen met een genotzuchtige hang naar extravagante in your face varianten van gewone dingen. Spijkerbroeken met titanium beslag en knopen, cheesecake met bladgoud, koffie van bonen die eerst opgegeten en uitgepoept zijn door katten, even op een neer naar New York om daar met je familie een kopje koffie te drinken, enzovoort. Geld uitgeven omdat het kan. Decadentie als leidraad voor het leven.

‘Da’s de kift,’ zei Cavia. ‘Jij bent het tegenovergestelde van decadent. Je leeft als een monnik op vakantie. Als de dood dat het leuk wordt.’

Hm… Ik was deze blog begonnen omdat ik me ergerde aan anderen en nou had ik een hekel aan mezelf. Waarom had ik Cavia eigenlijk weer in het leven geroepen?

Intussen zaten we op een terras met zicht op de Weerdsluis. Ook met zicht op mensen, trouwens. Voorbijgangers. De ene nog opzienbarender dan de andere.

Zoals de man met zwarte baard en dito krullen op hoge hakken in een geel minirokje aan de arm van een min of meer topless vrouw (twee hartvormige stickers, meer niet, één oranje en één roze) in hotpants en dito hoge hakken. Fans van Mary Quant. Of gewoon fans van uitbundigheid.

‘Of omdat het kan,’ zei Cavia. ‘En gelukkig maar, want anders werd de wereld wel erg saai!’

Dus toen heb ik €40,- voor die schoenen geboden.