Categorie archief: Overleven

Complot

Op het enorme scherm verscheen ruis. Twee vierkante meter half en half samenklonterende stippen en stipjes. Ik ben opgegroeid in een tijd dat het er gewoon bij hoorde als je tv keek, ruis, en de meest simpele remedie die mijn vader en moeder toepasten, was een klap met de vlakke hand op het toestel. Meestal eerst bovenop en daarna tegen de zijkant. (Voor de jonge lezers, een tv was toen nog een vierkante kast met een glazen scherm aan de voorkant.)

Ook als het niet hielp was dat fijn. Je deed tenminste iets. Gewoon maar zitten wachten tot het overging, dat lag (en ligt) niet in de aard van mijn vader en moeder. Het is erfelijk.

Dus dat was nu ook mijn eerste neiging, opstaan om ergens een klap op te geven. Maar dat hoefde niet, want deze ruis was juist de bedoeling. Het was namelijk een test. Wij, de deelnemers van de workshop, moesten noteren of we iets in die ruis zagen, een patroon of zo.

Ik zag een nijlpaard op een driewieler. Best grappig. Daarna kwamen er nog vier van die dia’s. Telkens andere ruis.

Ik zag achtereenvolgens: Een politieauto met brandend zwaailicht (en duidelijk hoorbare sirene!); mijn oma met een regenboogvlag op de voorplecht van een driemaster; twee hand in hand dansende beren met gebloemde rokjes aan en dito parapluutjes (die gewoon maar een beetje in hun buurt zweefden); en een ondersteboven hangende appelboom inclusief appels die dan weer niet hingen maar als het ware op hun steeltjes stonden.

Na de laatste dia vroeg de man onze hand op te steken als we bij drie of meer dia’s een patroon hadden gezien in de ruis.

Een patroon? Ik had complete schilderijen gezien! Vijf! Dat was niet best, want de test wees uit of iemand geneigd was complottheorieën te geloven en/of te ontwikkelen. En wie bij drie of meer van de dia’s dingen in de ruis zag die er niet waren, had aanleg.

Oh.

En ik maar denken dat ik een levendige fantasie had… Maar was ik in plaats daarvan dan zo iemand die denkt dat de regering uit verklede reptielen bestaat? Dat leek mij sterk (dat ik zo iemand ben, bedoel ik). Maar ik besefte meteen dat ik zelf natuurlijk niet de juiste persoon was om me daarvan vrij te pleiten. Aan de andere kant, als ik ooit zulke verzinsels voor waar had verkondigd, dan zouden familie, vrienden en collega’s toch wel iets gezegd hebben? Of zouden ze met elkaar hebben afgesproken mij in de waan te laten?

Eh…

Ik hield het er toch maar op dat ik gewoon een enorm uitgebreide en gedetailleerde verbeeldingskracht heb. Die ik bovendien, in tegenstelling tot complotdenkers, alleen maar gebruik om de realiteit leuker te maken. Ik verzin namelijk nooit iets dat somberder is dan de werkelijkheid. Zie hierboven.

De onuitgesproken verdenking die er nu op mij geladen was (de hele zaal had zich omgekeerd om naar mij te kijken), zat me toch niet lekker. In de trein besloot ik mijn zinnen te verzetten met lekkere harde muziek.

De meneer tegenover mij sloeg mijn handelingen gade alsof ik een geweer aan het laden was en schudde heftig zijn hoofd toen ik mijn oortjes in wilde doen.

‘Niet doen!’ fluisterde hij. ‘Zo zuigen ze al je gedachten uit je hoofd.’ Ik keek naar de oortjes in mijn hand.‘Echt! De zeven dragers van de schaduwmacht! Die zitten in dat ding!’ Mijn mobieltje.

(Toeval bestaat niet, hoor ik mensen wel eens zeggen, maar waarom is er dan een woord voor?)

Zijn vrouw, die naast hem zat, stond op en verdween naar een andere coupé. Dat had ik als het sein moeten zien om achter haar aan te hollen. Dat deed ik niet. Ik bleef vertwijfeld zitten en de man begon aan mij uit te leggen hoe volgens hem de wereld éígenlijk in elkaar stak, en welke geslepen rol de zogenaamde overheid op last van de zeven dragers daarin speelde. Dat had Edward Snowden hem persoonlijk uit de doeken gedaan in een brief van negentien kantjes.

Dat ik hier zijn hele vertoog woord voor woord zou kunnen navertellen, maakt mij misschien nog verdachter. Zeker als ik toegeef dat ik het een nogal meeslepend verhaal vond waar ik met plezier naar had geluisterd. De man was een bevlogen verteller en hij had werkelijk aan alles gedacht. Er was geen spel tussen te krijgen.

Toch kregen we ruzie. Omdat ik me opeens hardop afvroeg hoe die Snowden aan de man zijn adres was gekomen. Ja, een detail in het geheel der dingen, maar dat zat me opeens niet lekker.

Onze onenigheid liep zo hoog op dat ik in verwarde toestand een station te vroeg uitstapte. Op weg naar de deur kwam ik zijn vrouw tegen, die mij grinnikend nog een hele fijne dag wenste.

En tóén harde muziek. Op een bankje van het station in Hollandsche Rading. Haha! Het zou mij benieuwen hoe hoe de zeven dragers van de schaduwmacht tussen deze tomeloze herrie mijn gedachten konden vinden. En dat ze die zouden opzuigen… get real!

Ik was nog niet thuis of Cavia kwam me vragen waarom ik al die appels had besteld. Kílo’s stonden er op het lijstje van de AH.

Huh?

Ik ontkende iedere appel. Maar toen in de loop van de dag onze marktplaats-feed stukje bij beetje volliep met advertenties voor driewielers, regenboogvlaggen, gebloemde rokjes en dito parapluutjes, biechtte ik Cavia het verhaal van de man op.

‘Oh, maar wacht!’ zei die, ‘wíj hebben ook een brief van Edward Snowden gekregen. Ik vroeg me al af hoe hij aan ons adres was gekomen.’

EEK!

p.s. De afbeelding is van Wikimedia Commons:

Bui

Opeens moest ik aan het journaal denken, want daar had ik laatst sinds lange tijd weer eens naar gekeken, en ik had het zelfs helemaal tot en met het weerbericht volgehouden, of nou ja, tot en met die mevrouw opeens zei: ‘Hier en daar wat regen, maar die buien zijn wel héél lokaal’.

Héél lokaal?

Wat is dat? Op mijn balkon wel regen, maar op het schuurdak van de achterburen niet? (Of andersom?) Ik vind dat wel heel lokaal, maar het kan natuurlijk nog lokaler, bijvoorbeeld op mijn ene plant wel en op de andere niet. (Ik zag ook Iejoor voor mijn geestesoog, de ezelvriend van Winny the Pooh, die als hij somber is een regenwolkje boven zich heeft hangen.) Maar ik vraag me af of het dan nog wel een bui is, zo klein is misschien té lokaal. Een bui heeft natuurlijk een minimale en maximale omvang, en ook nog eens een minimale en maximale tijdsduur. Niet iedere plens regen is een zomaar een bui, vermoed ik.

Eh, wat is eigenlijk de definitie van een bui?

Vroeg ik mij opeens af.

Hm… ik ook altijd met mijn gedenk. Nou moest ik dat opzoeken.

Ik naar het KNMI. Dat wil zeggen, naar de website van het KNMI. Voor iemand als ik, die twijfel waardeert als uitgangspunt voor verder onderzoek, maar die diep in zijn hart het liefste zekerheid wil, is de definitie van de weerlui uit Den Bilt een grote teleurstelling: “Een bui duurt meestal maar kort, in het algemeen minder dan een uur”.

Twee slagen om de arm in een zinnetje van 13 woorden: “meestal” en “in het algemeen”. “Minder dan een uur” vind ik ook niet bijzonder precies, maar vooruit, het perkt de bui tenminste iets in. De duur ervan, dus.

Maar geen woord over de omvang van een bui. De maten ervan, bedoel ik. Het hele woord lokaal komt in de tekst niet voor, laat staan de minimale dan wel maximale lengte en breedte van een bui, of dito diameter-schuine-streep-omtrek. Kennelijk horen de afmetingen van een bui niet bij de kenmerken ervan. Dat is vreemd, want om het verschil met gewone regen uit te leggen, noemt de KNMI zo’n beetje alle eigenschappen die je bij een bui zou verwachten: neerslagintensiteit, gelijkmatigheid, clusteringen, enzovoort. Zonneschijn noemen ze ook nog, en droge periodes, maar dat vind ik rare eigenschappen want dat zijn dus tegenovergestelden van een bui. Ze dachten bij het KNMI: om een bui te definiëren kunnen we natuurlijk ook alles er omheen beschrijven, net als bij zwarte gaten. Dat is misschien zo, maar het blijft behelpen vind ik. En bij zwarte gaten ligt dat anders, die zijn zelf niets, dus dan moet je wel.

Enfin, typisch iets voor weervoorspellers, één minuscuul zinnetje dat een en al voorbehoud is. Toch is dat meer iets voor politici en/of bewindslieden (ja, laat ik eerlijk zijn, ook voor beleidsmakers). Het mooiste voorbeeld van zo’n achterdeurtje op een kier vind ik trouwens nog steeds deze, uit ‘Naar een veiliger samenleving’ (2002) van de toenmalige ministers Donner en Remkes. Dit schreven ze op: ‘Een vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met – indicatief – circa 20% tot 25% vanaf 2006 moet aldus in het vizier komen.’ Vooral die stapeling van indicatief en circa is al een lekkere brutale zet, maar dat ‘in het vizier komen’ is echt geweldig. Als je scherp wilt doen terwijl je vaag blijft. Ze kwamen er mee weg in de Tweede Kamer.

Terug naar de buien. Nu weet ik nog niet op welke manier het KNMI vaststelt dat ze lokaal zijn en, preciezer, hóé lokaal ze zijn.

Laat ik dan zelf maar iets verzinnen.

Een bui is lokaal als die maar op één plek valt. En nergens anders. Er kan ergens anders ook wel een bui vallen, maar dat is dan een andere bui. Dat bedoelen ze met ‘hier en daar een bui’ dat is dus niet dezelfde. Ik zeg het maar even.

Trouwens ook raar, dat vallen, want de bui valt natuurlijk niet, die hangt, en de regen vált, uit de bui. Die KNMI’ers zeggen maar wat. Stel je voor dat die hele bui zou vallen. Ik moet er niet aan denken.

Wat ik natuurlijk wel doe, op dit moment namelijk, terwijl ik dit schrijf, maar ik zal u besparen wat ik zie, want deze blog is al ingewikkeld genoeg.

Eh… toch nog één gedachte, die een beetje lijkt op de vraag ‘waar is de wind als het niet waait?’ Mijn variant: waar is de bui als het niet regent?

Verder met die definitie. De oplettende lezer heeft natuurlijk al gezien dat ik de definitie als het ware heb verplaatst, van bui naar plek. Zodat de vraag nu is hoe groot dan de plek is waarop de regen uit een bui valt. Ik stel de volgende afmetingen voor…

‘Ahum… een hele interessante verhandeling hoor. Echt.’

Zei Cavia.

‘Maar ik vroeg alleen of het al droog was zodat we een eindje konden wandelen. Je wou toch naar buiten?’

‘Ja, het is droog. En ja, ik wil naar buiten.’

‘Oh yes! Eindelijk!’

Bij jezelf blijven

De twee vol bepakte en bezakte toeristes die te midden van hun spullen naast het bord van de bushalte stonden, wilden van Bunnik naar Rhijnauwen.

Eén halte.

En of ze met hun creditcard konden betalen. Vroegen ze. In het Engels.

De chauffeur dacht na.

‘Just come in,’ zei hij tenslotte. De vrouwen hezen zichzelf en hun tassen en rugzakken en slaapmatjes naar binnen, waarna ze bedeesd een plekje zochten, alsof ze opeens toch een soort gesnapte verstekelingen waren. Hun ‘thank you’ ging verloren in het geraas van de bus die optrok.

De chauffeur zweeg even tot hij aan zijn collega die achter hem stond vroeg: ‘Wat zou jij gedaan hebben?’

‘Hetzelfde denk ik’, zei de ander.

Vervolgens bespraken ze wat je zoal kon doen als mensen expres niet incheckten of om een of andere reden niet kónden inchecken. Ze lieten een ontstellende hoeveelheid voorbeelden de revue passeren inclusief hun specifieke aanpak van de verschillende situaties en typen reizigers.

Ja sorry, in die laatste zin sloop opeens een soort beleidstaal. Dat komt door mijn beroepsdeformatie, maar aangezien ik zo transparant als de neten ben, vond ik het wel zo integer om die zin te laten staan. En als ik dan toch eerlijk ben… ik wil u hiermee ook laten zien dat een beleidsmedewerker even goed heus wel bevlogen is, altijd op zoek naar inspiratie.

In dit geval dus bij twee buschauffeurs die een mooie exposé gaven van de-escalerende technieken. In gedachten categoriseerde ik hun overwegingen in een handig schemaatje, gewoon voor de gein.

Het is een ziekte.

Ze sloten hun gesprek af met de constatering dat het allemaal erop neer kwam dat je dicht bij jezelf moest blijven.

Hm…

Die conclusie viel mij dan weer een beetje tegen. Ik leg straks uit waarom. Lees vooral door.

Ik vond het bovendien jammer dat dit soort jargon nu kennelijk ook al bij buschauffeurs was doorgedrongen. Hou me ten goede, ik verwijt hen niks, ik verwijt eigenlijk helemaal niemand iets, het stelt me gewoon teleur dat vaagheid overal in de maatschappij voortwoekert alsof het niets is. Allerlei verstandige mensen waarschuwen ons voor desinformatie en fake news, maar vague news, daar hoor je niemand over.

Vague news? Ja, dat is zogenaamde informatie die mensen verspreiden als ze een term bezigen waarover iedereen het eens is zonder te beseffen dat niemand weet wat die term precies betekent, of nog erger, zonder te beseffen dat iedereen er iets anders onder verstaat.

Zoals ‘dichtbij jezelf blijven’. Dus.

Wat is dat? Of andersom, wat gebeurt er als je niet dichtbij jezelf blijft? Kan dat eigenlijk wel? Het lijkt mij niks. Niet dat ik zo dol ben op mezelf, maar om nu afstand te nemen van mezelf, dat gaat me te ver.

(Pun intended.)

Ik moest denken aan de trilogie His Dark Materials waarin alle mensen een demon hebben, een dier dat hun ‘innerlijke zelf’ is en dat hen overal volgt. Op de voet, en dus dichtbij, maar naar mijn smaak toch veel te veraf, waardoor ik alle 23 afleveringen van de zenuwen mezelf zat op te vreten omdat ik de hele tijd bang was dat de mensen hun ziel kwijt zouden raken. Of andersom. Ik stelde mezelf dan gerust door telkens te fluisteren dat het maar een film was, dus niet echt.

Net als dichtbij jezelf zijn/blijven. Dat is ook niet echt. Vague news is het. Je bent namelijk altijd dichtbij jezelf. Want waar anders? Beter nog, je bént jezelf. Punt. Want wie anders?

‘Ahum,’ kuchte Cavia, die kennelijk de hele tijd had zitten luisteren. ‘Mag ik daar iets over zeggen…?’

De bus stopte en de vrouwen zochten hun spullen bij elkaar. Een van de twee glimlachte naar mij terwijl ze haar rugzak vastgespte. Ze wees naar mijn schouder.

‘Very cute!’ zei ze, ‘I love your guinea pig!’!

Eek!

De foto heb ik op wikimedia commons gevonden. Hier!

Hart/hoofd

Toen ik op een bankje ergens in de polders bij Tienhoven zat, kwam er een vrouw langs die zo overweldigend in your (my!) face gekleed was, namelijk in een geweldige combinatie van luidkeels groen (satijnen Mao-vestje) en nog luider schreeuwend geel (broek, wijde pijpen, geborduurde bloemen) dat ik haar zonder er verder over na te denken (waarom zou ik?) welgemeend complimenteerde met haar ensemble, een compliment dat zij al even welgemeend in ontvangst nam.

Tot zover niets aan de hand.

Maar toen was ik uitgerust en had ik mijn boterhammetjes op en ging ik weer verder en haalde ik de vrouw in. Want ze slenterde alsof het niets was. Ze was aan het telefoneren.

‘Nou, weet je wat ik doe als ik niet kan slapen? Dan doe ik alsof ik een heel klein mensje ben en loop ik ín mijn lichaam naar mijn hart. Daar ga ik dan tegenaan zitten,’ zei ze.

Dat zag ik voor me. Ze had haar armen om haar opgetrokken knieën geslagen en knikkebolde een beetje, terwijl ze met haar hoofd tegen de wand van haar hart zacht met het kloppen meedeinde…

Ho!

Ze had die prachtige maar heel erg lawaaierige combinatie nog steeds aan! Geen wonder dat ze niet in slaap kon komen. Had ze geen pastel blauwe pyjama of zo? Of iets in oud roze?

Dat leek me niet iets om nu aan haar te vragen. Ik ken mezelf. Hoewel het een volstrekt legitieme vraag was in míjn hoofd, zou zij het vast en zeker beschouwen als een hele slechte eerste zin van een stuntelige poging om een gesprek aan te knopen, of wat dan ook. En ze zou gelijk hebben! Maar ik wilde helemaal geen gesprek aanknopen, laat staan wat dan ook. Ik wilde gewoon wat meer context, zoals dat tegenwoordig heet. Want nu zat ik met die vrouw in mijn hoofd terwijl zij naast haar hart in haar eigen lichaam zat, in een kleurig setje dat prima was voor een fijne wandeling op een zonnige dag, maar echt funest voor je nachtrust.

Maar goed, ik ging haar dus niet om uitleg vragen. Laat staan dat ik haar zou vragen of ik eens een keertje even naast haar mocht komen zitten. Want dat leek me opeens wel gezellig.

Een nog slechtere eerste zin.

Ik vind het romantisch, zei Cavia, ‘en die vrouw misschien ook wel.’

‘De wildvreemde vrouw die ik zojuist heb afgeluisterd, bedoel je? Nee, zoals ik al vaker heb uitgelegd… in een Hollywoodse romcom pakt zoiets na een reeks ongemakkelijke misverstanden geweldig uit voor alle betrokkenen, die aan het einde van de film allemaal huilen van geluk, maar in mijn leven niet. In mijn leven blijft het bij ongemakkelijke misverstanden.

‘Dat zeg je altijd. Je zit daar maar in je hoofd te bedenken hoe alles zal uitpakken, maar heb je ooit gewoon iets geprobeerd?’

Dat was geen vraag.

‘Mag ik hier naast u zitten?’

Dat was wel een vraag. Een heel erg gefluisterde vraag. Twee uur later, ander bankje, op een heuveltje. Andere vrouw, een tegenovergestelde vrouw zou ik haast zeggen, want geheel in camouflagekleuren gekleed. Nadat ze was gaan zitten begon ze zich omstandig maar geruisloos te installeren om eens uitgebreid in de verte naar vogels te turen. Daarvoor had ze maar liefst twee verrekijkers, een kleintje aan een bandje om haar nek en een grote voor zich op poten, die ze allebei behoedzaam uit haar groene rugzak had gehaald. Haar rugzak die van boven tot onder uit ritsen en touwtjes bestond.

Zo’n soort rugzak heb ik ook, maar de vrouw kon er beter mee overweg dan ik, want ze wist door trefzekere en bewonderenswaardige organisatie precies achter welk ritsje welk benodigdheidje zat.

‘Zijn daar YouTube tutorials voor?’ hoorde ik mezelf vragen.

Ze antwoordde met haar wijsvinger ernstig voor haar lippen terwijl ze haar hoofd schudde en naar het landschap voor ons gebaarde.

Stilte!

Vogels!

De vrouw zette de kolossale telescoop voor haar rechteroog.

Ongemakkelijk misverstand; mijn vraag, die eigenlijk een grap was. Niet om te lachen, vond de vrouw. Dus in ieder geval ongemakkelijk. En om dat nog eens te onderstrepen, verloor ik mijn evenwicht toen ik opstond om te vluchten, rolde ik van het heuveltje en stootte ik mijn hoofd tegen een omgevallen boom. Waarom ruimen ze die dingen ook niet op als ze op de grond liggen?

Ik schreeuwde heel hard: ‘AU!’

Alle vogels in de hele polder vlogen verschrikt op om de rest van de dag niet meer terug te keren. De vrouw wenste mij naar de hel.

In plaats daarvan ging ik naar huis, precies het omgekeerde van de hel, want mijn eigen hemel. En daar ging ik weer in mijn hoofd zitten, mijn speciale plaats in mijn eigen hemel.

Naast Cavia.

‘Jij ook altijd met je goede raad,’ zei ik. Cavia zweeg. Na een poosje sloeg die een arm om mijn schouder.

p.s. De tekening is gemaakt door Patrick J. Lynch en te vinden op Wikimedia commons: hier. Ook de tekening van hersenen staat op Wikimedia commons, hier. Ik heb de tekeningen zelf over elkaar gefröbeld.

Omdat het kan

Op marktplaats bood ik op een paar schoenen. Een behoorlijk uitbundig paar schoenen. Heel erg groen! Zo groen dat ik me af en toe afvroeg ik me af of ik ze ooit zou gaan dragen (lees: zou durven dragen), maar telkens als ik ze zag, vond ik ze weer prachtig. Dus uiteindelijk schopte ik de kogel door de kerk. Of zoiets.

€ 22,50

De verkoper van het pak stuurde me een bericht terug: ‘€40,- vaste prijs’.

Eh…

‘Waarom laat je mensen dan bieden?‘

‘Omdat het kan.’

Huh?

Wat is dat voor een antwoord? Nou, een antwoord van niks. Vind ik. Maar wel een erg populair antwoord van niks. Iedereen gebruikt het te pas en te onpas.

Waarom?

Ik ben van beleid, dus daar heb ik een theorie over.

Ten eerste klinkt het lekker ondernemend. Mensen die ‘omdat het kan’ zeggen, hebben zo’n houding van niet benepen doen en de dingen groot zien. Met ‘omdat het kan’ leggen ze de hele wereld aan hun voeten. En die wereld is een ongebreideld festijn van kansen. Wie die niet grijpt, is een kleingeestige sukkel.

‘Misschien ben jíj wel zo iemand,’ zei Cavia, nooit te beroerd om met me mee te denken, ‘niet kleingeestig, af en toe een sukkel.’

Hm… Ik weerstond de neiging hun om voorbeelden te vragen. Cavia glimlachte.

Fijntjes.

‘Je bent in ieder geval geen risk seeker,’ zei die.

….

Okay, ik ga hier nog even verder met mijn theorie. Lees vooral door!

Ten tweede: ‘Omdat het kan’ is de smoes van mensen die het breed hebben en dito laten hangen. Mensen met een genotzuchtige hang naar extravagante in your face varianten van gewone dingen. Spijkerbroeken met titanium beslag en knopen, cheesecake met bladgoud, koffie van bonen die eerst opgegeten en uitgepoept zijn door katten, even op een neer naar New York om daar met je familie een kopje koffie te drinken, enzovoort. Geld uitgeven omdat het kan. Decadentie als leidraad voor het leven.

‘Da’s de kift,’ zei Cavia. ‘Jij bent het tegenovergestelde van decadent. Je leeft als een monnik op vakantie. Als de dood dat het leuk wordt.’

Hm… Ik was deze blog begonnen omdat ik me ergerde aan anderen en nou had ik een hekel aan mezelf. Waarom had ik Cavia eigenlijk weer in het leven geroepen?

Intussen zaten we op een terras met zicht op de Weerdsluis. Ook met zicht op mensen, trouwens. Voorbijgangers. De ene nog opzienbarender dan de andere.

Zoals de man met zwarte baard en dito krullen op hoge hakken in een geel minirokje aan de arm van een min of meer topless vrouw (twee hartvormige stickers, meer niet, één oranje en één roze) in hotpants en dito hoge hakken. Fans van Mary Quant. Of gewoon fans van uitbundigheid.

‘Of omdat het kan,’ zei Cavia. ‘En gelukkig maar, want anders werd de wereld wel erg saai!’

Dus toen heb ik €40,- voor die schoenen geboden.

Deftigdoenerij (2)*

Er leek geen vuiltje aan de lucht toen ik monter het station binnen liep om de trein te nemen naar de bossen bij Veenendaal om daar eens heel erg te gaan wandelen. Alles beloofde dat het een mooie dag zou worden; ik was ruim op tijd en kon dus nog koffie kopen en opdrinken; er was weliswaar bewolking, maar die dreigde met helemaal niets, sterker nog, ze leek zelfs een beetje angstig (omdat ze natuurlijk de zon voelde aankomen); en iedereen op het perron had zin in de dag, dat zag ik meteen.

Ik had bovendien voor mijn doen een leeg en piekerloos hoofd. Mijn gemoed was als een kalme zee waarin muizenissen alleen een beetje op hun rug meedeinden, meer niet.

Kortom, ik kon wel wat hebben.

Ware het niet voor de omroepster van de Nederlandse Spoorwegen. Ja, ik weet ook wel dat die mevrouw maar half en half bestaat. Ze bestaat wel omdat ze stukjes tekst en woorden heeft ingesproken, maar ze bestaat niet als ze een mededeling doet, want dat is dan weer een computer die haar knipsels aan elkaar plakt.

Dus misschien moet ik iemand anders de schuld geven van wat er vervolgens gebeurde. Al zou ik niet weten wie, dus misschien is het beter om gewoon niemand de schuld te geven, want daar schiet ik toch niks mee op. En uiteindelijk (spoiler alert!) kwam het toch wel goed.

Eh… die omroepster. Of liever gezegd, haar mededeling. Die luidde als volgt:

“Door werkzaamheden elders is de dienstregeling aangepast tussen Boxtel en Eindhoven. Plan uw reis in de app.”

Misschien waren het twee andere stations, dat weet ik niet meer, maar dat doet er ook niet toe, want het kwaad was al geschied; ik ging sowieso over die mededeling na lopen denken.

Eerst dat woordje ‘elders’. Mysterieus! En ook nogal ouderwets, maar als we het vervangen door ‘ergens anders’ wordt het mysterie er niet kleiner op. Mijn grote vraag was (is) waarom we die informatie nodig hebben, wij reizigers. Dat de treinen tussen Boxtel en Eindhoven op andere tijden/perrons komen en gaan, lijkt me het belangrijkst. De oorzaak ervan kan mij niet boeien, laat staan een geheimzínnige oorzaak. Want waar is dat ‘elders’?

Strikt genomen kan het overal zijn.

Hoewel ik best wil toegeven dat ik de werking van het spoorwegennet niet helemaal begrijp, snap ik heus wel dat werk aan het spoor tussen Leeuwarden en Harlingen geen gedoe oplevert tussen Boxtel en Eindhoven. Maar wat als ze een bovenleiding aan het vervangen zijn tussen Breda en Tilburg? Ik heb geen flauw idee. Door de mededeling wil ik dat wel, een idee. En eigenlijk meer dan een idee, ik wil gewoon een verklaring, omdat ik helemaal gek wordt van zo’n vaag oorzakelijk verband.

Dus, tip voor de spoorwegen: geef informatie, maar geen informatie die alles alleen maar vager maakt. Sterker nog – ik doe even pedant – dan is het juist géén informatie, want informatie is vermindering van onzekerheid, en ‘elders’ was precies het tegenovergestelde.

Goed, dan dat ‘door werkzaamheden’. Ook al zo vaag, alsof die geheel buiten de NS om er opeens waren, als een natuurverschijnsel. Dat is natuurlijk niet zo. Die mensen van de dienstregeling staan niet met hun allen naar een scherm te kijken om dan naar hun hoofd te grijpen en ontsteld ‘OMG! Werkzaamheden!’ te roepen.

Welnee.

Ze weten heus wel dat er mensen op het spoor aan het werk zijn. Maar de mensen van de afdeling mededelingen vinden dat veels te gewoon en platvloers om zomaar om te roepen. Werkzaamheden zijn veel indrukwekkender. Deftiger ook. We zullen eens even laten horen wat voor een ernstig bedrijf wij zijn, denken ze daar op die afdeling. Dus zeggen ze ‘door werkzaamheden’ in plaats van ‘doordat we aan het werk zijn op het spoor’ of ‘doordat we werken aan het spoor’.

En dan mijn eeuwige ergernis, die vermaledijde passieve zin. Ik bedoel ‘is de dienstregeling aangepast’. Dat is passief omdat nergens staat wie het heeft gedaan (in beleidstaal: er is geen actiehouder). De mensen van de Nederlandse Spoorwegen hebben die dienstregeling natuurlijk omgegooid. Maar dat durven ze niet te zeggen. Dus ís die dienstregeling aangepast, vanzelf of zo.

En dan heb ik het nog niet eens over die ‘dienstregeling‘. Want dat is ook een nogal verhullende term, vind ik. Wat ze bedoelen te zeggen is dat de treinen op andere tijden en/of perrons aankomen en/of vertrekken. Mijn tip: zeg dat dan!

Altijd goed om te doen, zeggen wat je bedoelt. Dus niet ‘plan u reis in de app’, want dat is spoorwegentaal voor ‘zoek het lekker zelf uit’.

Toen ik verstrooid de bossen inliep omdat ik heel hard probeerde mijn hoofd weer leeg te krijgen – lees: mijn ergernissen te wurgen – vergat ik bijna om naar de vogels te luisteren. En dat terwijl ze mij toch helder en duidelijk tegemoet tjilpten.

‘Hé mijnheer Poort, wat fijn dat u er weer bent!’

Dat vind ik zo mooi van vogels, die tjilpen precies wat ze bedoelen.

* Nummer 2 omdat ik al eens eerder een blog heb geschreven met deze titel. In dat blog leg ik ook uit wat ik met deftigdoenerij bedoel, of liever gezegd, wat Charivarius ermee bedoelde. Zie hier.

De foto is van Wikimedia Commons.

Reflectie

In de bus zat ik achter een glazen tussenschot dat kennelijk goed spiegelde, want aan de andere kant stond een vrouw haar make-up bij te werken. Vooral haar wenkbrauwen vond ze belangrijk, want die bleef ze maar gladstrijken.

Ze had niet door dat ik haar recht in de ogen aankeek, of andersom, dat zíj míj aankeek. Dat stelde me wel gerust, want ik zat al schrap om mij ongemakkelijk te voelen. Ik bedoel, we stonden op een vreemde manier nogal dichtbij elkaar, letterlijk dan, en hoewel ik in de hele situatie niets had ondernomen, voelde ik me figuurlijk toch een soort indringer. Dus dat zij niks doorhad, sterker nog, dat ze mij niet eens zag staan (letterlijk en/of figuurlijk, dat laat ik omwille van mijn zelfvertrouwen liever in het midden) maakte het allemaal wat minder ingewikkeld.

Intussen moest ik aan mijn moeder denken die als zij in de bus naast me had gezeten schamper zou zeggen: ‘Ja, je bent mooi’. Tegen die vrouw dan. Want ze heeft niet zoveel op met ijdelheid. En dat steekt ze niet onder stoelen of banken. Ze steekt eigenlijk nooit iets onder stoelen of banken. Goede eigenschap. Ik was niettemin een beetje blij dat ze niet naast me zat, want waarschijnlijk zou de scène dan toch nog ongemakkelijk zijn geworden.

Of nee, misschien juist niet, want ik zou van de zenuwen en om iedereen (de vrouw in het bijzonder) af te leiden de slappe lach gekregen hebben. Dat is meestal mijn enige en nogal sneue tactiek, die zich voltrekt zonder mijn bewuste inmenging. Rechtstreeks vanuit mijn ruggenmerg komt er dan een zielig gegrinnik tevoorschijn. Echt zielig.

Nou ja, dit was allemaal theoretisch, want ik zat daar in mijn eentje.

Met mijn gedachten.

Die via via afdwaalden naar de hele lange vergadering in Den Haag waar ik een uur daarvoor murw uitgerold was. Een marathonsessie die we monter begonnen waren met een reflectie. Dat is klaarblijkelijk erg in tegenwoordig want iedereen vond het de gewoonste zaak van de wereld. Behalve ik. Opeens reflecteert iedereen. Waarom is dat toch?

Nou, eh… schot voor de boeg: omdat het ongevaarlijk is. Reflecteren, dat is voor de vuist weg je gedachten laten gaan over iets (bijvoorbeeld een notitie) en die gedachten dan zonder oordeel in de groep gooien. ik heb het hier over reflecteren als een ander woord voor bespiegelen. Want dat was het, overpeinzen.

Ja, ik weet ook wel dat reflecteren ingewikkelder kan zijn. Ik ben per slot van rekening ook coach (wel ja) en sinds de opleiding daarvoor reflecteer ik me helemaal te pletter. Het is zo nu en dan alsof ik in zo’n spiegelpaleis op de kermis loop, maar dan in mijn onderbewuste, waar ik zoals dat zo mooi heet, mijzelf en wat ik deed om de haverklap tegenkom, frontaal of van achteren beslopen/besprongen, waar ik ook kijk. Zelfs als ik wegkijk!

Dus vertel mij niks over reflecteren.

Maar de reflectie in die vergadering was niet half zo verontrustend. Wel ongemakkelijk. Vooral toen we mochten reflecteren op de reflectie.

Ik begon van de weeromstuit te verlangen naar de dagen van ‘horizontale feedback naar de ander toe’. Of nee, eigenlijk naar de tijd daarvóór, toen we elkaar gewoon zeiden wat we ergens van vonden. Niets onder stoelen of banken staken.

Ik kon me niet meer herinneren hoe de vergadering was geëindigd. Met een terugblik op het proces, waarschijnlijk. Het is een wonder dat we het einde nog gevonden hebben!

De vrouw achter het glazen tussenschot glimlachte naar mij. Ze wees naar haar linkeroor en daarna naar mijn oor.

‘Mooie baard hoor, maar u bent een stukje vergeten, er zit daar nog een rare krul bij uw oor,’ zei ze.

Feedback!

Nadat ik mezelf weer in de spiegeling van het glas gevonden had, kamde ik zorgvuldig de wilde pluk weg. Grinnikend…

Ik zou gezworen hebben dat ergens achter in de bus mijn moeder in lachen uitbarstte.

Broeierig

‘Simone straalde echt iets broeierigs uit!’ zei de vrouw die voor mij liep nogal verstaanbaar tegen iemand in haar oortjes. Ze deed me om een of andere reden denken aan Jeanette op wie ik in de brugklas ooit heel erg maar onopgemerkt verliefd was. Ze bewoog driftig met haar armen. De vrouw voor me, bedoel ik.

Dat laatste begreep ik niet goed. Dat wil zeggen, ik kon die bewegingen niet rijmen met wat ze zei. Maar goed, welke armgebaar hoort er wel bij zo’n stelling?

Dit is een retorische vraag.

Ze ging verder: ‘Who the fuck zegt nou zoiets?’

Ah, verbazing! Leek mij. Laat ik het daar maar op houden. Of misschien was het verontwaardiging.

Was zíj misschien Simone? En had iemand dat over haar gezegd? Dat betwijfelde ik. Ze vertelde het verhaal alsof ze er getuige van was geweest. Alsof ze in een gezelschap had gezeten waarvan iemand dat opeens van Simone had gezegd.

Misschien was Simone een van de kandidaten bij een sollicitatie geweest? En zat de vrouw die voor mij liep in de commissie die de beste moest kiezen? Of, soortgelijke situatie, was de vrouw voor mij lid van een ballotagecommissie van een studentenhuis en was die Simone komen kennismaken?

Trouwens, wat is dat, iets broeierigs uitstralen? Wát was er te zien toen Simone dat deed? Ik wilde context, om het eens modern te zeggen.

Nieuwsgierigheid is een mooie eigenschap, maar nu brak het me toch op. Ik wilde heel graag aan de vrouw voor mij vragen wat er precies was gebeurd. Maar zoiets doe je niet natuurlijk. Ik in ieder geval niet. Zeker in dit geval niet. Ze was al verontwaardigd genoeg. En laten we eerlijk zijn, het ging niet om iets waar je het zomaar eens met een voorbijganger over gaat hebben.

Ze ging verder met haar verhaal en zei dat die bepaalde uitstraling er niet toe deed. Dat was privé. Een mens mag uitstralen wat hij/zij/hen wil.

Dat ben ik met haar eens. En niet om politiek correct te zijn. Ik vind het echt. Niet gehinderd door kennis van zaken, overigens. Ik weet namelijk nooit wat ik zelf uitstraal en ik begrijp zelden wat anderen uitstralen. Heel onhandig in het sociale verkeer, kan ik u vertellen.

Ik zette de pas erin om van de kwestie af te zijn. Ik kan behoorlijk aanpoten, al zeg ik het zelf, dus hoorde al snel niets meer van het telefoongesprek. Ik kreeg het wel warm. Toch maar weer iets langzamer lopen. Maar wat nou als ze me zou inhalen?

Eek!

Om niet helemaal gek te worden, stopte ik even om hele harde muziek uit te kiezen en mijn oortjes te zoeken. Maar ik kan nooit iets vinden in mijn tas en ben zodoende altijd bang dat ik van alles kwijt ben, zeker in dreigende situaties als deze, en raakte dus in paniek waardoor ik de vrouw vergat tot ik inderdaad weer door haar werd ingehaald. Net toen ik zwetend het doosje van mijn oortjes op de bodem van mijn tas voelde.

Te laat.

‘Ja, als ze nou een hele blote jurk had gedragen of zo…’ zei de vrouw (terwijl ik de oortjes in mijn hoofd probeerde te proppen).

Ja, wat dan, vroeg ik me af. Staat de uitstraling dan buiten kijf? Hmm… bij zulk uiterlijk vertoon gaat het niet meer om uitstralen maar eerder om uitróépen. Of uitschrééuwen.

Toch?

Er drongen zich meteen nog meer vragen aan mij op: wat is eigenlijk het verschil tussen uitroepen en uitschreeuwen? Uitroepen, dat doe je van vreugde, leek me, en uitschreeuwen doe je in wanhoop. Dat bracht me niet veel verder. Ik probeerde heel erg de verschillen niet voor me te zien. Dat hoefde ook eigenlijk niet, want Simone was zo helemaal niet, had de vrouw gezegd.

Gelukkig. Het was allemaal al ingewikkeld genoeg. Ik ook altijd met mijn gedenk.

Die verzuchting had ik als een waarschuwing moeten zien. Het is meestal namelijk een voorteken van een mentale toestand waarin ik stukje bij beetje minder en minder van de wereld om mij heen waarneem om vervolgens met een roerloze blik voor mij uit te staren. Terwijl ik denk.

Het kan geen kwaad, maar het is wel een beetje ongemakkelijk.

Eerst voor de omstanders, later ook voor mij, als tot me is doorgedrongen dat het weer eens zover was.

Meestal kom ik vanzelf weer bij zinnen, maar nu kwam het doordat ik schrok. Die vrouw stond opeens een paar meter verderop naar mij te kijken. Nog steeds in gesprek.

‘Wacht even, Jeanette, we doen het helemaal anders,’ zei ze. ‘We zetten alles in de eerste persoon, ja: ik-zinnen, en dan maken we van de hoofdpersoon een man. Heb je dat?’ Ze luisterde en knikte. ‘En dan begint het verhaal met dezelfde zin, maar dan gehoord door die man, die toevallig achter mij loopt…’

‘Hè? Ja, in het echt ook, maar nu niet meer.’ Ze liep weg terwijl ze verder praatte. ‘Hij stond te slaapwandelen of zo. Maar nou is hij weer wakker geloof ik. Echt raar…’

Nou moe, ben ik in het blog van een ander terecht gekomen.

p.s. de foto is van Wikimedia Commons

Pakje

Van huis uit was ik altijd dol op pakjes, maar de pakjesbezorgdiensten die ze bij mij zouden moeten brengen hebben dat goed vergald.

Ja: ‘zouden moeten brengen’ (onleesbare opeenstapeling van werkwoorden – sorry).

Mijn pakjes zijn namelijk altijd zoek. Bizar genoeg. Want hoe kan een pakjesbezorgdienst ze nou in vredesnaam altijd kwijt zijn? Logisch gezien zou die dan niet moeten bestaan, maar het tegendeel is waar, het sterft van de pakjesdiensten. En allemaal hebben ze ondoorgrondelijk logistieke processen voor de pakjes. Zouden hun managers op een of andere heidag bekeerd zijn door een goeroe die hen in de zweethut heeft laten dromen over de reis in plaats van de bestemming?

Dat is dan goed gelukt, want aan reizen geen gebrek. En dan heb ik het niet alleen over de reizen van de pakjes. De laatste keer dat ik iets zou ontvangen, heb ík de halve stad doorkruist om een pakje te zoeken dat naar een afgelegen (en onvindbaar) ophaalpunt zou zijn gebracht.

Dus niet. Het was daar niet en ook nooit geweest.

Terwijl de vrouw van de winkel nog eens naar achteren liep, vergaapte ik mij aan de spetterende Marokkaanse trouwjurken die ze verkocht. Ik ben niet the marrying kind maar ik stond op het punt om daar anders over te gaan denken.

Dat is dan weer wel het leuke van ophaalpunten, dat zijn altijd winkeltjes waar ik niet in durf en waar ik dan toch binnenstap. Een van mijn makkes is namelijk drempelvrees. Maar omdat ik achter mijn pakje aan ga, moet ik uiteindelijk wel zo’n winkel binnen om er dan altijd blij verrast uit te komen, zelfs als het onverrichter zake is, want het zijn geweldige winkeltjes die al even geweldige dingen verkopen. Alles schreeuwt erom gekocht te worden, met uitbundige kleuren en vrolijk roepende woorden die onbegrijpelijke beloften doen die ik meteen geloof. En de winkeltjes ruiken ook zo lekker. Mijn dichtst bijzijnde ophaalpuntwinkeltje ruikt naar salmiak. Fijne jeugdherinnering.

De eigenaar van de zaak is even relaxed als ik gespannen. Meestal schudt hij zijn hoofd al als hij mij ziet binnenkomen, want hij weet wie ik ben en hij heeft in het magazijntje achter in zijn winkel geen pakje voor mij. Mijn bewering dat ik toch echt een bericht daarover heb ontvangen, wimpelt hij op vriendelijke toon af met het advies om verhaal te halen op de website of in de app van de pakjesbezorgdienst.

Dan moet ik alweer een drempel over, namelijk de mens-machine scheidslijn, om een absurde conversatie (chat is het moderne woord) te voeren met een tekstrobot genaamd Tracy. Pun Intended, vrees ik. Hoe sneu is het dat een pakjesbezorgdienst haar chatbot Tracy noemt!? In het Nederlands: Zoekie!?

Ik ben een mens en ik verlies mijn geduld als Tracy voor de zoveelste keer vraagt: ‘Ik begrijp dat je pakje vertraagd lijkt. Heb ik dat goed begrepen?’ Let vooral op het woordje ‘lijkt’. Ik was al een week naar mijn pakje op zoek en drie keer bij het ‘aangegeven’ ophaalpunt geweest, maar toch een slag om de arm houden en suggereren dat het misschien wél op tijd is.

Ik weer terug naar het winkeltje. Op een zaterdagmiddag. Dat is dom, want dan is het druk. Het is altijd al verbazingwekkend dat er überhaupt mensen in het winkeltje passen, maar nu is het nog verbazingwekkender. Ik sluit achteraan in de rij, die er alleen maar is omdat het de enige manier is om met een zestal mensen in het winkeltje te wachten. We kunnen niet op of om.

Ho, nou lieg ik, want achter in de winkel krijgt een man het voor elkaar om samen met zijn zoontje een sprei voor een twee persoonsbed uit te vouwen om te zien of het wel de goede maat is. Misschien wel, misschien niet, dus ze besluiten het er niet op te wagen en proppen de sprei terug in de verpakking.

Dan ben ik aan de beurt. Ik mag zelf mijn naam in het apparaatje van de man typen. Hij schudt weer eens zijn hoofd. Dat doet hij ook als ik mijn voornaam en de naam van mijn straat en de code van achttien (18!) cijfers en letters typ. Het pakje is er nog steeds niet.

Dat wil zeggen, het is niet gescand. Een subtiel verschil dat in deze moderne tijd onoverkomelijk is. We zijn inmiddels met z’n allen zover dat we niet alleen allerlei taken aan apparaatjes overlaten, maar ook verantwoordelijkheden. Dat het pakje zoek was, lag aan het apparaatje.

Dat het pakje er heus wel kan zijn terwijl mijn naam niet in het apparaatje staat, is old school logica die niet meer telt. Dat de man des ondanks nog eens op zoek gaat naar mijn pakje is gewoon omdat hij aardig is, aardig voor die meneer met zijn grijze baard die het allemaal niet snapt.

Intussen wil ik dat ook helemaal niet meer, zodat ik ook niet hoef te begrijpen welke strategie de man volgt in zijn kleine magazijn. Hij plukt lukraak pakjes van planken en zet ze op andere planken weer terug nadat hij de adresstickers gelezen heeft. Intussen roep ik een paar kenmerken van het pakje naar hem toe, grote, kleur, afzender, et cetera.

Tot verrassing van de aanwezigen blijkt achter/onder de sprei een vrouw in een witte tuinstoel te zitten die druk aan het telefoneren is. Haar woorden komen tevoorschijnals een zwerm duiven en fladderen even rond tot de vrouw stil is en naar de persoon aan andere kant luistert.

De man van de winkel luistert niet, maar scandeert mijn achternaam, alsof hij verwacht dat een van de pakjes ‘present!‘ zal roepen. Ik kijk verlegen achterom naar de mensen in de rij. De vrouw in de tuinstoel schaterlacht aanstekelijk. ik zet mijn hoed af en wis het zweet van mijn voorhoofd. De vader en zijn zoon halen een tweede sprei uit de verpakking. Ik ga op een grote baal rijst zitten, staar naar de enorme pakken waspoeder tegenover mij in een wandrek en denk aan de legendarische hut-scène uit A Night in Casablanca van de Marx Brothers. Intussen galmt de man nu mijn achternaam, de mensen in de rij zingen met hem mee. Het wordt een dolle boel en ik heb het gevoel dat ik jarig ben.

Nou alleen het pakje nog, denk ik heel toepasselijk, en vol hoop, want iedereen lacht naar mij.

Dan gaat de bel. De bel? Ik rol uit mijn leunstoel.

Eek!

Even later doe ik slaperig de voordeur open. Mijn overbuurvrouw.

‘Is dit misschien voor u?’ vraagt ze. ‘Het staat al dagen bij ons in de gang.’

Ik ben niet the marrying kind, maar ik heb haar toch ten huwelijk gevraagd.

De foto is van Wikimedia Commons.

Vandaag in de natuur

Op het centraal station van Utrecht, of eigenlijk net daarbuiten, aan het begin van de winderige promenade die ze aan de Seijpesteinkant hebben aangelegd, hangt een bord met van die kleine ledlampjes om letters mee te vormen, waar iets of iemand teksten over gebeurtenissen in de natuur vertoont, vreemde boodschappen waarvan ik, als ik geen gezond verstand had en daarbij een beetje wantrouwig was of argwanend (ik wist even niet welk woord ik nou het mooiste vond dus ik heb ze alle twee maar opgeschreven, misschien dat ik er later nog een schrap, en anders doet u het maar) meteen zou geloven dat het codetaal was van een geheime afdeling van de spoorwegpolitie, hoewel ik niet geloof dat de spoorwegpolitie geheime afdelingen heeft, of fake news van door China betaalde Russen die Baudet in het zadel hebben geholpen en houden met dit soort wartaal – wat ik eigenlijk wel logisch zou vinden, want hoe zou anders zo’n hooghartig glanzende prins ongestoord op het tweede kamer-pluche kunnen blijven zitten?

(Eh, sorry voor die lange beginzin, ik kon het einde niet vinden en toen de zin er eenmaal stond vond ik hem eigenlijk wel mooi. Lees vooral door.)

Maar gelukkig heb ik een gezond verstand en ben ik altijd van goed vertrouwen. Dus de mededelingen zijn geen code, nee, ze betekenen gewoon iets. Daarmee bedoel ik: ze zeggen iets over de werkelijkheid.

Maar wat?

De mededelingen beginnen altijd met de datum en dan ‘Vandaag in de natuur:’ en dan iets als volgt: ‘Braakliggende terreinen en wegbermen kunnen rood kleuren van de klaprozen.’

Dat klinkt als een bijwerking van een of andere ingreep van rijkswaterstaat. Maar niets om je ongerust over te maken. Ik krijg In ieder geval niet de neiging om meteen naar een vergeten stuk land te rijden om te zien of alles nog goed gaat.

Hm…

Nog een: ‘Jonge zwaluwen zijn zo groot dat ze het nest verlaten’. Die vind ik alarmerender. Die zwaluwen gaan niet uit vrije wil het huis uit. Ze moeten wel, want ze passen er niet meer in. Ze tuimelen gewoon over de rand . Maar goed, Ik ga de dierenambulance niet bellen om ze te laten opvangen. Daar is geen beginnen aan. En trouwens, de natuur moet haar beloop hebben. Wij mensen moeten ons niet overal mee bemoeien.

‘De eerste houtsnippen arriveren voor de overwintering.’

Wacht, misschien moeten we toch iets doen. Iemand moet die vogels welkom heten, toch? Anders komen ze volgend jaar niet meer, gaan ze naar een ander land. Ik stond onder dat bord en keek rond, maar niemand leek aanstalten te maken om ze ergens op te gaan wachten. Snap ik eigenlijk ook wel, want waar moet je zijn? Misschien zijn er andere dieren die dat weten en de houtsnippen onthalen. Dat zou ik wel mooi vinden van de natuur. En nog een goede reden voor de mensen om er buiten te blijven, figuurlijk dan.

Wat me opeens doet denken aan een heus nieuwsbericht over een mevrouw die aangevallen was door een everzwijn. In Meerssen, Limburg. Het gebeurde afgelopen week toen zij zeven honden aan het uitlaten was.

Zeven!

‘Levensgevaarlijk’, vond de mevrouw. Dat zwijn dan. Die zeven honden zijn misschien ook levensgevaarlijk, daar durf ik wel een theorie over op te zetten, maar laat ik het bij dat zwijn houden. ‘Daar moet iets aan gedaan worden,’ zei ze. Verbolgen.

Serieus? Wat dan?

Ik heb al heel snel last van beroepsdeformatie, dus ik zag die mevrouw meteen een locatieverbod voor die beesten bepleiten bij de provincie. Dat is met de huidige technologie vast wel te organiseren. Ieder zwijn een enkelband en dan speciale boswachters om in de gaten te houden of alle zwijnen wel netjes binnen hun digitaal afgezette gebied blijven. (Ik hoorde een hilarisch lawaai van toeters en bellen die de hele dag afgingen.)

Maar waarom alleen everzwijnen? (Ik combineer mijn beroepsdeformatie vaak met een levendige fantasie, zodoende ben ik strategisch adviseur geworden.) Er zijn nog veel meer dieren die mensen belagen. Ik herinner mij de eikenprocessierups, een uil in Noord-Holland, en laat ik het niet over de wolven hebben, die tot verbazing en ergernis van alle rechtgeaarde mensen ons land zijn binnen komen lopen alsof ze hier al jaren wonen om vervolgens onaangekondigd en lukraak te hervatten waar ze een eeuw geleden mee waren gestopt, namelijk dat wat in hun aard ligt.

Laat me niet lachen. We moeten helemaal niets aan die zwijnen doen! Zodra die mevrouw ook maar ergens opduikt met een petitie om die zwijnen aan banden te leggen (no pun intended) sta ik klaar met een wetsvoorstel tegen groepsgewijze uitlaat van honden. Of zoiets.

De reactie van de gemeente was trouwens lekker down to earth: er zijn nu eenmaal zwijnen en die doen niks, behalve als ze zich opgejaagd voelen. Mij dunkt dat een roedel van zeven honden een mooi voorbeeld van opjagen is. Dus laat die mevrouw maar thuisblijven!

Wacht, ik weet nog iets beters. Laten we haar ervaring opnemen in de mysterieuze mededelingen op het centraal station van Utrecht (‘Vandaag in de natuur: wilde zwijnen vallen een vrouw met zeven honden aan’.) Utrecht is wel een eind uit de buurt, maar samen met de borden die de gemeente Meerssen gaat plaatsen (‘Kijk uit voor wilde zwijnen’ of iets van gelijke strekking) moet het helemaal goedkomen.

Met de mensen.